e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P057p plaats=Kuringen

Overzicht

Gevonden: 2406
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
jurk kleed: ie bloo klied (Kuringen), ketounen klied (Kuringen) blauw kleed [ZND 32 (1939)] || Een katoenen kleed. [ZND 41 (1943)] III-1-3
jus, vleesnat jus: gju (Kuringen), vet: vet (Kuringen) vleesnat, jus [ZND 36 (1941)] III-2-3
kaak kaak: kaak (Kuringen) Welk woord gebruikt men in Uw dialect ter aanduiding van het benige gedeelte van het hoofd, waarin de tanden en de kiezen zitten? Hoe spreekt men het uit? [Lk 05 (1955)] III-1-1
kaakbeen(rand) kaaksbeen: kaaksbīēn (Kuringen), NB: hout uw bakkes toe (vr. mond) (voor wie te veel sprak).  kaaksbeen (Kuringen) Welk woord gebruikt men in Uw dialect ter aanduiding van het benige gedeelte van het hoofd, waarin de tanden en de kiezen zitten? Hoe spreekt men het uit? [Lk 05 (1955)] III-1-1
kaal (zijn), kaal hoofd kletskop: klɛtskop (Kuringen) Kaal hoofd [hebben] (kletskop, plaat - ANDERE UITDRUKKINGEN: bv. volle maan, maan schijnt, biljartbal e.d.). [N 109 (2001)] III-1-1
kaal duivenjong kwakjong: kwakjo.ŋk (Kuringen) Kaal duivejong. [Goossens 1b (1960)] III-3-2
kaam kaam/kamen: kę̄m (Kuringen) Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.] II-2
kaantjes krappen: krabə (Kuringen) kanen [Goossens 1b (1960)] III-2-3
kaar tremel: trēmǝl (Kuringen), trę̄mǝl (Kuringen) Trechtervormige bak boven de bovenste molensteen waarin het te malen graan wordt gestort. Zie ook afb. 78. [N O, 19i; N O, 41a; A 42A, 37; N D, 11; Sche 51; Vds 148; Jan 155; Coe 136; Grof 157; monogr.] II-3
kaars kaars: ka.s (Kuringen) kaars [RND] III-2-1