e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kuringen

Overzicht

Gevonden: 2406
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kieskauwerig vies: verzamelfiche ook mat. van ZND 1(a-m)  vies (Kuringen) kieskeurig [ZND 27 (1938)] III-2-3
kieuwen vinnen: ook in ZND 27, 084  vinnen (sic) (Kuringen) kieuwen ve vis [ZND 01 (1922)] III-4-2
kikker kikvors: ook in ZND 01u, 121; 14, 001 en 16, 004  kikvos (Kuringen), kwakvors: kwakfoͅs (Kuringen), ook in ZND 01u, 121; 14, 001 en 16, 004  kwākvoͅs (Kuringen) kikvors [ZND 01 (1922)] || kikvors, puit [RND] III-4-2
kikkerdril paddengedrek: padəgədrɛx (Kuringen) kikkerrit [RND] III-4-2
kikkerdril (2, bewerkt) (-)drek, gedrek: padəgədrɛx (Kuringen) kikkerrit [RND] III-4-2
kikkervisje dikkop: dikkop (Kuringen) kikkervisje [ZND 34 (1940)] III-4-2
kind (algemene benaming) kind: kind (Kuringen), kinjd (Kuringen) kind (een - dopen) [ZND 23 (1937)] || kind; mijn lief kind, blijf hier beneden staan, de kwade ganzen bijten u dood [ZND 04 (1924)] III-2-2
kinketting kinsketting: kenskęteŋ (Kuringen) Korte ketting onder de kin van het paard, die de bitringen van de bitstang met elkaar verbindt en tot steun van het bit dient. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 46; monogr.] I-10
kippen hennen: henǝ (Kuringen), henǝn (Kuringen), hęnǝ (Kuringen) De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.] I-12
kippen -werkwoord kippen: kepǝ (Kuringen) De eierschaal doorprikken, zich uit de eierschaal bevrijden, gezegd van kuikens in het ei. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12