23274 |
koster |
koster:
de kester (P057p Kuringen),
de kêster (P057p Kuringen),
kistər (P057p Kuringen)
|
koster [RND] || Koster. [ZND 37 (1941)]
III-3-3
|
21550 |
kostschool |
kostschool:
jongens
kostschool (P057p Kuringen),
pensionaat (<fr.):
pensionoat (P057p Kuringen),
meisjes
pensionoat (P057p Kuringen)
|
kostschool [ZND 40 (1942)]
III-3-1
|
20650 |
kotelet, ribstuk |
karbonade:
kɛrmənōͅə (P057p Kuringen),
kotelet:
koͅrtəleͅtə (P057p Kuringen),
rib:
rebə (P057p Kuringen)
|
karbonaden [Goossens 1b (1960)] || koteletten [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
18195 |
kous: algemeen |
kous:
koos (P057p Kuringen),
boven de knie
kōəs (P057p Kuringen),
sportkous:
onder de knie
spoͅrtkōəs (P057p Kuringen)
|
kous (bedekt de voet en het been tot vlak onder of tot boven de knie) [ZND 16 (1934)] || Kous. Wat is de juiste uitspraak van kous (beenbekleding) ? [ZND 47 (1950)]
III-1-3
|
19621 |
kouter |
kouter:
kō.tǝr (P057p Kuringen)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|
19231 |
kouwe drukte |
veel bescheer:
veel bescheir (P057p Kuringen)
|
veel beslag, ophef maken over een zaak [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
22858 |
kraaltjes |
pareltjes:
pja.ləkəs (P057p Kuringen)
|
kraaltjes [RND]
III-3-2
|
32621 |
kraan van de metalen gierton |
kraan:
krǭǝ.n (P057p Kuringen),
sluis:
slǭs (P057p Kuringen)
|
De kraan van de zinken gierton bestaat uit een korte, met een schuif of klep te sluiten buis, die van achteren voorzien is van of zich voortzet in een schuine of opgebogen lip of plaat. Als de kraan geopend is, stroomt de gier uit de ton tegen deze lip op waardoor zij zich in een wijde boog verspreidt. De in dit lemma opgenomen termen hebben achtereenvolgens betrekking op de kraan, het sluitstuk als geheel, het gierverspreidend onderdeel daarvan en de schuif of klep waarmee de kraan geopend en gesloten wordt. [JG 1a + 1b; N P, 6; N 11A, 54c; monogr.]
I-1
|
26555 |
kraangaten |
koter:
kuǝtǝr (P057p Kuringen)
|
De twee gaten opzij in de molensteen waarin pinnen bevestigd kunnen worden die door de steenogen aan de onderzijde van de steenbeugels worden gestoken. [Vds 160; Jan 185; Coe 150; Grof 178]
II-3
|
24196 |
kraanvogel |
krienekraan:
krieənəkrōͅən (P057p Kuringen),
krīnəkrōͅən (P057p Kuringen)
|
kraanvogel [ZND 01 (1922)], [ZND 17 (1935)]
III-4-1
|