26597 |
leeglopen |
leeglopen:
lēxlōpǝ (P057p Kuringen)
|
Het over elkaar gaan van de molenstenen zonder graan. De stenen kunnen dan sneller gaan draaien waardoor het gevaar ontstaat dat de molen heet loopt. [N O, 34o; Vds 116; Jan 260; Coe 142; Grof 167; N O, 36e]
II-3
|
20110 |
leeuwenbek |
muiltje:
-
mèlkeoͅ (P057p Kuringen)
|
grote leeuwebek [ZND 40 (1942)]
III-4-3
|
21553 |
lei |
lei:
lei (P057p Kuringen),
èn lei (P057p Kuringen)
|
Een lei waarop de kinderen schrijven. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
34147 |
leiden |
leiden:
lēǝ (P057p Kuringen)
|
De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
27280 |
leisteen |
jura:
žøra (P057p Kuringen),
leisteen:
lęjstīn (P057p Kuringen)
|
Vast, hard, natuurlijk gesteente, in het algemeen van laagvormige of schilferige structuur en meestal grijs of grijsblauw van kleur. Het wordt onder meer gebruikt als bouwmateriaal en voor dakbedekkingen. Zie ook het lemma 'Daklei'. De woordtypen jurasteen, jura en solnhofer verwijzen naar de winplaatsen van deze steensoorten, respectievelijk het Juragebergte en het plaatsje Solnhofen in Beieren (Duitsland). [N 30, 55g;]
II-9
|
24570 |
lelietje-van-dalen |
bosieletje:
-
boschzielkes (P057p Kuringen)
|
lelietje-van-dalen [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
33786 |
lendenen en kuil |
miltkuil(en):
me.lkǫu̯lǝ (P057p Kuringen)
|
Achter de rug liggen de lendenen. Bij een welgevormd paard gaan de lendenen, die sterk en goed gespierd moeten zijn, ongemerkt in kruis en flanken over. De miltkuilen of -holten vormen het gedeelte van de flanken tussen heupgewricht en de laatste rib, een holte aan de buik ter hoogte van de milt. Een paard heeft bij voorkeur kleine miltkuilen. Zie afbeelding 2.30. [JG 1a, 1b, 2c]
I-9
|
21503 |
lenen |
lenen:
lienə (P057p Kuringen)
|
leenen [ZND 14 (1926)]
III-3-1
|
19553 |
lepel |
leper:
leper (P057p Kuringen),
lepper (P057p Kuringen)
|
Lepel (juiste dialectuitspraak) [ZND 37 (1941)]
III-2-1
|
21376 |
leren |
leren:
dje het vandaag het miɛste gɛliert, n dje zijt braaf geweest, dje moocht vruger toiis gon as d⁄ander (P057p Kuringen)
|
Gij hebt vandaag het meeste geleerd en ge zijt braaf geweest, gij moogt vroeger naar huis gaan als de andere. Gij: deze ganse zin staat in de tweede pers. enkelv. [ZND 04 (1924)]
III-3-1
|