e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kuringen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leeglopen leeglopen: lēxlōpǝ (Kuringen) Het over elkaar gaan van de molenstenen zonder graan. De stenen kunnen dan sneller gaan draaien waardoor het gevaar ontstaat dat de molen heet loopt. [N O, 34o; Vds 116; Jan 260; Coe 142; Grof 167; N O, 36e] II-3
leeuwenbek muiltje: -  mèlkeoͅ (Kuringen) grote leeuwebek [ZND 40 (1942)] III-4-3
lei lei: lei (Kuringen), èn lei (Kuringen) Een lei waarop de kinderen schrijven. [ZND 37 (1941)] III-3-1
leiden leiden: lēǝ (Kuringen) De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
leisteen jura: žøra (Kuringen), leisteen: lęjstīn (Kuringen) Vast, hard, natuurlijk gesteente, in het algemeen van laagvormige of schilferige structuur en meestal grijs of grijsblauw van kleur. Het wordt onder meer gebruikt als bouwmateriaal en voor dakbedekkingen. Zie ook het lemma 'Daklei'. De woordtypen jurasteen, jura en solnhofer verwijzen naar de winplaatsen van deze steensoorten, respectievelijk het Juragebergte en het plaatsje Solnhofen in Beieren (Duitsland). [N 30, 55g;] II-9
lelietje-van-dalen bosieletje: -  boschzielkes (Kuringen) lelietje-van-dalen [ZND 34 (1940)] III-4-3
lendenen en kuil miltkuil(en): me.lkǫu̯lǝ (Kuringen) Achter de rug liggen de lendenen. Bij een welgevormd paard gaan de lendenen, die sterk en goed gespierd moeten zijn, ongemerkt in kruis en flanken over. De miltkuilen of -holten vormen het gedeelte van de flanken tussen heupgewricht en de laatste rib, een holte aan de buik ter hoogte van de milt. Een paard heeft bij voorkeur kleine miltkuilen. Zie afbeelding 2.30. [JG 1a, 1b, 2c] I-9
lenen lenen: lienə (Kuringen) leenen [ZND 14 (1926)] III-3-1
lepel leper: leper (Kuringen), lepper (Kuringen) Lepel (juiste dialectuitspraak) [ZND 37 (1941)] III-2-1
leren leren: dje het vandaag het miɛste gɛliert, n dje zijt braaf geweest, dje moocht vruger toiis gon as d⁄ander (Kuringen) Gij hebt vandaag het meeste geleerd en ge zijt braaf geweest, gij moogt vroeger naar huis gaan als de andere. Gij: deze ganse zin staat in de tweede pers. enkelv. [ZND 04 (1924)] III-3-1