e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kuringen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
peul peul: erwten en bonen  poal (Kuringen) groene schaal waarin erwten en bonen zitten [ZND 40 (1942)] III-2-3
peul, dop (znw) peul: poal (Kuringen) [ZND 40 (1942)] I-7
peulen, doppen (ww.) peulen: paolen (Kuringen), pōələ (Kuringen) [Goossens 1b (1960)] [ZND 40 (1942)] I-7
peulerwten sokkererwten: sokərēͅ.rtə (Kuringen) [Goossens 1b (1960)] I-7
pezen pezen: pēzǝ (Kuringen) [N 28, 63; Veldeke 15, 22; monogr.] II-1
pezerik pezerik: pesǝrek (Kuringen), pisǝrek (Kuringen) De uitgesneden roede of zaadstreng van een mannelijk varken na het slachten. Veelal gebruikt men deze zaadstreng om er de zaag of schaaf mee in te smeren. Ook werkschoenen vet men ermee in. ''s Winters wordt hij als voer aan de vogels, vooral de mezen, gegeven, soms ook met de bedoeling om de vogels te vangen. [N 28, 71; N 28, 72; monogr.] II-1
piekeren speculeren: hé zit do altijd te spikeleere (Kuringen) hij zat daar altijd te mijmeren (onder "mijmeren"verstaan we hier: over zijn zorgen zitten te denken, te piekeren, te prakkezeren) [ZND 39 (1942)] III-1-4
pijn pijn: pijn (Kuringen), pɛ:n (Kuringen) pijn [RND], [ZND 08 (1925)] III-1-2
pijpensteel steel: steel (Kuringen) Pijpensteel. Het dunne buisvormige deel van een pijp. [ZND 41 (1943)] III-2-3
pik pik: pek (Kuringen) Houwwerktuig met korte steel en één arm, die in een punt uitloopt. Zie afb. 14a. ø̄De pik dient den metselaar bijz. tot afbraak van oud metselwerkø̄ (Van Houcke, pag. 271). [N 30, 19a; monogr.] II-9