e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kuringen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ranzig garstig: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m  gasechtig (Kuringen), gastich (Kuringen) garstig [ZND 23 (1937)] III-2-3
rapen rapen: rā.pǝ (Kuringen) De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d] I-5
rauw rauw: roo vlies (Kuringen) Rauw vlees. [ZND 41 (1943)] III-2-3
ravotten razen: roaze (Kuringen) Hoe zeg je: de jongens ravotten (luidruchtig, wild stoeien, spelen)? [ZND 41 (1943)] III-3-2
recht vooruitstoten met de armen duwen: dauwə (Kuringen), stoten: stu:wətə (Kuringen) Met de armen recht vooruit stoten (stoeken, duwen). [N 109 (2001)] III-1-2
rechtvaardig rechtvaardig: rechvjaadich (Kuringen) Rechtvaardig. [ZND 06 (1924)] III-1-4
reeks, rij rij: rij (Kuringen) rij [ZND 19A (1936)] III-4-4
refrein refrein: refrein (Kuringen) Een refrein (het steeds terugkerende gedeelte van een lied). [ZND 41 (1943)] III-3-2
regelrad radje: rēǝtšǝ (Kuringen), volant: vǫlǭ (Kuringen) Rad waarmee men de afstand tussen de beide molenstenen kan regelen. De pan in het pasblok is daartoe op een ijzeren lat bevestigd, die met behulp van het rad op en neer geschroefd kan worden. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛlicht, steenlichtɛ.' [Vds 114; Jan 148; Coe 128; Grof 152] II-3
regenpijp afloopbuis: aflūp˱bø̜js (Kuringen), buis: bø̜js (Kuringen) De buis die het regenwater vanuit de dakgoot naar beneden voert. [N 64, 149a; L 24, 23b; L 24, 38; L B1, 160b; monogr.; Vld.] II-9