e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kuringen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rode biet rode biet: rōi̯ bit (Kuringen) Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.] I-5
rode kool kabuis: kabous (Kuringen, ... ), rode kool: roi kil (Kuringen), rooie koel (Kuringen, ... ), rooj ku̯el (Kuringen) rode kool [ZND 34 (1940)] || Rode kool (als plant of gewas) [Goossens 1b (1960)], [Lk 05 (1953)], [ZND 34 (1940)] I-7, III-2-3
roep bij verstoppertje spelen lonks: loenks (Kuringen), muisjepiep, kom mich zoeken: muskəpiep koem mich zoeke (Kuringen) Wat roepen de kinderen als ze verborgen zijn? [ZND 06 (1924)] III-3-2
roep- en lokwoord voor de eend wiete, wiete, wiete: witǝ, witǝ, witǝ (Kuringen) [L 18, 2; L B2, 259b; GV 2, 2k; VC 14, 2r -r-; Vld.; N 19, 74, Q 111 add.; A 6, Q 36 add.; monogr.] I-12
roep- en lokwoord voor de kip tjiep, tjiep: tjep, tjep (Kuringen) Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.] I-12
roep- en lokwoord voor het kuiken tit, tit, tie: tit, tit, ti (Kuringen) [N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.] I-12
roeren roeren: riere (Kuringen) In de soep roeren. [ZND 41 (1943)] III-2-3
roest roesel: rossel (Kuringen) roest [ZND 06 (1924)] III-4-4
roet roet: rut (Kuringen), zwart: zwat (Kuringen) rookzwart onderaan een ketel [ZND 36 (1941)] III-2-1
rogge koren: [koren] (Kuringen) Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a] I-4