34494 |
scharrelen |
dabben:
dabǝn (P057p Kuringen)
|
De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.]
I-12
|
34115 |
schede van de koe |
lijf:
lɛ̄f (P057p Kuringen)
|
Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.]
I-11
|
17730 |
scheel |
scheel (bn.):
schijəl (P057p Kuringen)
|
Hij ziet scheel. [ZND 06 (1924)]
III-1-1
|
17729 |
scheel zien |
lonken:
Bet: scheel, vies kijken.
loenken (P057p Kuringen),
scheel zien:
schejøl ziējøn (P057p Kuringen)
|
lonken (uitspraak en betekenis) [ZND 37 (1941)] || Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op een zelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, scheel kijken, loensen) [N 108 (2001)]
III-1-1
|
17774 |
scheen |
scheen:
scheen (P057p Kuringen)
|
De scheen (voorste deel van het been). [ZND 06 (1924)]
III-1-1
|
18402 |
scheermes |
schaars:
schaas (P057p Kuringen)
|
Scheermes [ZND 06 (1924)]
III-1-3
|
34587 |
schei |
schei:
sxęi̯ (P057p Kuringen),
scheien:
sxēǝ (P057p Kuringen)
|
Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr]
I-13
|
26514 |
scheiplank |
meelsluis:
meelsluis (P057p Kuringen),
plankje:
plɛŋkskǝ (P057p Kuringen),
schuif:
sxø̜jf (P057p Kuringen)
|
Het plankje dat in de meelbak geplaatst wordt om het meel op te houden wanneer van zak verwisseld wordt. In sommige molens is aan de scheiplank een stok bevestigd die tot op de steenzolder reikt, zodat de molenaar vandaaruit kan scheiden. Zie ook afb. 83 en 84. [N O, 24d; A 42A, 42; Vds 165; Jan 171; Coe 156; Grof 187]
II-3
|
30021 |
schelpkalk |
leskalk:
lɛskalǝk (P057p Kuringen)
|
Kalksoort die wordt verkregen door schelpen in kalkovens te branden. Schelpkalk wordt meestal in gebluste vorm op de bouwplaats aangeleverd. [N 30, 28a]
II-9
|
20510 |
schenkel |
hespenbeen:
wat overblijft
heͅspəbin (P057p Kuringen)
|
schenkel [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|