id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
26396 | schietzolder | schietzolder: sxit˲zǫldǝr (Kuringen) | Het eerste gedeelte van de watergoot waar de snelheid van het water wordt vergroot. Daarna loopt het water over een recht stuk, de baard, naar een gedeelte dat de ronding heeft van het rad, de hals. Zie ook het lemma ɛwatergoot bij onderslagmolensɛ.' [Vds 59; Coe 55] II-3 |
20687 | schijf braadspek | braai: braai= schijfje, plakje spek om te braden brōə (Kuringen) | zwoerd [Goossens 1b (1960)] III-2-3 |
34271 | schijten | kakken: kákǝ (Kuringen), schijten: sxē̜.tǝ (Kuringen) | Vaste ontlasting hebben, gezegd van vee. [JG 1a, 1b; monogr.] I-11 |
26274 | schijven | lantaarnschijven: lǝt˲gansxęjvǝ (Kuringen) | De twee ronde schijven van het rondsel waartussen de staven zijn bevestigd. Zie ook afb. 58. [N O, 14c; Vds 96] II-3 |
19765 | schilderij | schilderij: sxeləreͅi̯ (Kuringen) | schilderij [ZND 06 (1924)] III-2-1 |
24491 | schimmel (plantje) | schimmel: schèməl (Kuringen) | schimmel [ZND 06 (1924)] III-4-3 |
21244 | schip | schip: scheÚɛ̄p, twie schepə (Kuringen), sxe:p (Kuringen) | Een schip, twee schepen, een klein scheepje. [ZND 06 (1924)] || schip [RND] III-3-1 |
21248 | schipper | schipper: sxepər (Kuringen) | schipper [RND] III-3-1 |
26502 | schoen | schoentje: sxynkǝ (Kuringen), schudbak: sxøt˱bak (Kuringen), schudbakje: schudbakje (Kuringen), treugel: trø̜xǝl (Kuringen), treugeltje: trø̜xǝlkǝ (Kuringen) | Het kleine losse bakje onderaan het kaar dat tijdens het malen in schuddende beweging is. Het schoen staat de molenaar toe de graantoevoer naar de stenen te regelen. [N O, 19j; A 42A, 39; N D, 12; Sche 52; Vds 149; Jan 156; Coe 137; Grof 158; A 42A, 19] II-3 |
18272 | schoen: algemeen | schoen: schoèn (Kuringen) | een schoen [ZND 06 (1924)] III-1-3 |