e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kuringen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stilstaan hou: hǫu̯ (Kuringen) Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.] I-10
stinken stinken: stinke (Kuringen) Stinken: een vieze reuk van zich geven (stinken, rieken, ruiken , muffen) [N 108 (2001)] III-1-1
stinkende gouwe wrattenkruid: vratte krout (Kuringen), vratte krou̯t (Kuringen) schelkruid [ZND 06 (1924)] III-4-3
stoel stoel: stuǝl (Kuringen) Stoel waarin de molenaar zit wanneer hij met behulp van het groot rad molenstenen opheft. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛsteenreepɛ.' [Vds 216; Jan 193] II-3
stofblik palet: palette (Kuringen), plèt (Kuringen), vuilblik: zelden gebr.  vøəlblek (Kuringen) stofblik [ZND 21 (1936)] III-2-1
stofdoek stofvod: stof˃voͅt (Kuringen) een stuk doek dat gebruikt wordt om meubels af te stoffen [ZND 34 (1940)] III-2-1
stok of twijg om een kind te straffen roede: znd 23, 60c;  rooj (Kuringen), wis: znd 23, 60c;  wīēs (Kuringen), zweep: znd 23, 60c;  zwiep (Kuringen), zweepje: znd 23, 60c;  zwiepke (Kuringen) stok of twijg om iemand te straffen [ZND 23 (1937)] III-2-2
stoot pegel: (mv)  pilǝ (Kuringen), stoot: stut (Kuringen) Het ijzeren plaatje dat bij winterbeslag tegen het uitglijden vóór onder het hoefijzer wordt geplaatst. In P 174, P 224 en Q 182 was de stoot onbekend, in K 353 werden in plaats van een plaatje één of twee schroeven aan de voorzijde van het hoefijzer bevestigd. [N 33, 357; JG 1a; JG 1b; JG 1d; monogr.] II-11
stootring as: as (Kuringen) Verdikking van de as tussen de asarm en het asblok waardoor het wiel op een veilige afstand van het asblok gehouden wordt. De stootring kan met de as worden meegegoten maar er ook als een los element om bevestigd zijn. [N 17, 52 + 54 + add; N 18, 98d + 99; N G, 49a, 53f; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; L 20, 20a; L 39, 21 + 22; A 4, 20a; Wi 15; monogr.] I-13
stoppeleinde van de schoof kont: kǫ.nt (Kuringen) De onderkant van de schoof, daar waar de halmen afgesneden zijn. Zie afbeelding 7. [N 15, 21a; JG 1a, 1b; monogr.] I-4