22832 |
vieren |
vieren:
gəvi:rt (P057p Kuringen)
|
gevierd [RND]
III-3-2
|
26487 |
viertakrijn |
viertak:
viǝrtak (P057p Kuringen),
viertakrijn:
viertakrijn (P057p Kuringen)
|
Rijn met vier rijntakken. [N O, 15d; A 42A, 21; Vds 132; Coe 101; N O, 15b; N O, 15c]
II-3
|
20574 |
vieruursboterham |
achternoen, de -:
achternoen (P057p Kuringen, ...
P057p Kuringen)
|
de maaltijd die gewoonlijk rond vier uur in de namiddag gebruikt wordt, het vieruurtje [ZND 06 (1924)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 15 uur 30 à 16 uur [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
24961 |
vijver |
wijer:
węjǝr (P057p Kuringen)
|
Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.]
I-8
|
17768 |
vinger |
vinger:
veŋər (P057p Kuringen),
vinger (P057p Kuringen)
|
Doorn: ik heb een doorn in mijn vinger [ZND 23 (1937)] || vinger [RND]
III-1-1
|
17769 |
vingerlid |
lid:
led (P057p Kuringen),
leed van de vinger (P057p Kuringen)
|
lid van de vinger [ZND 37 (1941)]
III-1-1
|
17665 |
vingers (spotnamen) |
pikkels:
pikəls (P057p Kuringen)
|
Spotbenamingen voor de vingers [N 109 (2001)]
III-1-1
|
19746 |
violier |
flier:
flier (P057p Kuringen),
violier:
flier (P057p Kuringen)
|
Cheiranthus cheiri, Fr. Giroflée des murailles [ZND 15 (1930)] || Violier (Matthiola incana (L.) R.Br.). Sierplanten, meestal met langwerpige, gaafrandige bladeren; grijsachtig door de dichte beharing. De bloemen zijn verschillend gekleurd, maar niet geel, meestal paarsrood. Dik van blad en vaak met dubbele bloemen. Hau [ZND 15 (1930)]
I-7, III-2-1
|
19745 |
viooltje |
violetje:
veletteke (P057p Kuringen)
|
Viola, Fr. violette [ZND 34 (1940)]
I-7
|
22413 |
vishengel |
lijn:
lēͅn (P057p Kuringen),
visgarde:
vischgjaat (P057p Kuringen)
|
Een lange stok om mee te vissen. [ZND 23 (1937)] || Het vistuig bestaande uit een lange houten of rieten stok; aan het uiteinde is een snoer bevestigd waaraan een verschuifbare dobber zit en aan het einde een haakje [hengelgarde, topgaarde, geert, garde, lijn, roede, visgeert, vislijn, visroede]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|