33113 |
vlegelstok |
geerd:
geat (P057p Kuringen)
|
De steel van de vlegel die de dorser in de hand houdt. De lengte van de steel "behoort van de kin van dorser tot de grond te reiken" (Goossens, Lic. Verh.), of, naar de zegsman van L 325: "is tweeēneenhalf maal de kop in lengte". Het regelmatig voorvoegsel vlegel(s)- is niet in dit lemma opgenomen. Zie afbeelding 10, a. [Goossens, Lic. Verh.]
I-4
|
21442 |
vleien |
de fijne spelen:
He kan de fijne spele (P057p Kuringen),
flikkelflooien:
ne flikkeflojer
He kan flikkelfooje (P057p Kuringen),
hij kan meer als een andere:
He kan mier as nen anere (P057p Kuringen),
honing om de toot smeren:
He kan ze wa honing om hunne taat strijke (P057p Kuringen)
|
Hij kan flikflooien (laag vleien, mouwstrijken, enz.). [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
19127 |
vleier |
fletser:
fletser (P057p Kuringen),
flikkelflooier:
ne flikkeflojer
He kan flikkelfooje - ne flikkeflojer (P057p Kuringen),
frotter (<fr.):
frotter (P057p Kuringen)
|
een bloksleper (vleier) of andere woorden voor vleier, mouwveger enz. [ZND 32 (1939)] || Hij kan flikflooien (laag vleien, mouwstrijken, enz.). [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
22154 |
vleugel |
grote vleugel:
grutǝ vlø̄gǝl (P057p Kuringen),
kleine vleugel:
(mv)
klęjn vlø̄gǝls (P057p Kuringen),
vleugel:
vlø̄gǝl (P057p Kuringen),
zijvleugel:
zęjvlø̄gǝl (P057p Kuringen)
|
Het plaatvormige gedeelte van de tap dat in een voorgezaagde gleuf in de houten molenboom is ingewerkt. In P 51 en P 57 kent men een kruisvormige tap. Voor het lange gedeelte van de tap wordt daar de term grote vleugel gebruikt, terwijl de korte delen kleine vleugels worden genoemd. Het woordtype tap (P 195) is terug te voeren op het feit dat de zegsman de tap en de vleugel als één geheel beschouwde. Zie ook afb. 74 en de toelichting bij het lemma ɛtapɛ.' [Vds 73; Coe 69; Jan 77; Grof 89]
II-3
|
33141 |
vleugels in de wanmolen |
alpen:
a.lǝpǝ (P057p Kuringen)
|
De schuingeplaatste plankjes die op een as zijn gemonteerd die wordt aangedreven, waardoor er een windstroom ontstaat, in de wanmolen. [N 14, 45b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
26347 |
vleugels, kasten |
zijvleugels:
zęjvlø̄gǝls (P057p Kuringen)
|
Om te beletten dat het water achter de zijwand schiet, worden er drie tot vier vleugels of kasten in de zijwand gemaakt; de eerste staat wat schuin mee met de richting van de waterstroming, de volgende lopen rechtstreeks van de wand naar de dijk -Vanderspickken, pag. 27/28-. [Vds 32]
II-3
|
33986 |
vliegennet |
vliegennet:
vligǝnęt (P057p Kuringen)
|
Fijnmazig net dat over een ingespannen paard wordt gehangen om het tegen vliegen te beschermen. [JG 1a, 1b, 2a, 2b; N 13, 82a]
I-10
|
22375 |
vlieger |
papieren vogel:
papiere vogel (P057p Kuringen),
vlieger:
vlieger (P057p Kuringen)
|
Een vlieger (kinderspeeltuig). [ZND 08 (1925)] || Het speelgoed bestaande uit een licht gestel, met papier bespannen, dat aan een lang touw in de lucht opgelaten wordt [vlieger, boog, draak, beugel, vliegaard, vliegerd]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24499 |
vlier |
heulenteer:
gecombineerd met ZND 8 055, idem
heulentere (P057p Kuringen),
klotshout:
gecombineerd met ZND 8 055, idem
klotshout (P057p Kuringen),
klotshouət (P057p Kuringen)
|
vlierboom (sambucus nigra) [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|
24392 |
vlinder |
molpepel:
molpiepel (P057p Kuringen),
motpepel:
motpiepel (P057p Kuringen),
pepel:
pi.pəl (P057p Kuringen),
piepel (P057p Kuringen, ...
P057p Kuringen,
P057p Kuringen),
pīəpəl (P057p Kuringen)
|
vlinder [GV Gr (1935)], [ZND 08 (1925)], [ZND 16 (1934)], [ZND 18G (1935)] || vlinder, pepel [RND]
III-4-2
|