34304 |
volwassen, mannelijk varken (ongesneden) |
beer:
beǝr (P057p Kuringen),
biǝr (P057p Kuringen),
bē̜r (P057p Kuringen),
bīr (P057p Kuringen),
bīǝr (P057p Kuringen)
|
De benamingen in dit lemma duiden op het volwassen, ongesneden, mannelijk varken. Opgaven voor het volwassen, ongesneden, mannelijk varken die beantwoorden aan de woordtypen berg en barg zijn verplaatst naar het lemma ''gesneden mannelijk varken'' (1.2.2). Zie afbeelding 1. [N 19, 7; RND 46 en 84; S 2; A 4, 4a; L 1a-m; L 20, 4a; L 37, 49d; L 14, 12; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
26529 |
vonderbalk, pasbrug |
lichterbalk:
lichterbalk (P057p Kuringen),
vonder:
vǫnǝrǝ (P057p Kuringen)
|
De horizontale balk, als onderdeel van de houten licht, waar het pasblok van het staakijzer (in watermolens) of de kleine spil (in windmolens) op rust. Zie ook afb. 85. [N O, 23b; A 42A, 26; Vds 105; Jan 143; Coe 127; Grof 150; N D, 21; A 42A, 22]
II-3
|
20174 |
voogd |
momber:
mommər (P057p Kuringen)
|
voogd (over minderjarige kinderen) [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|
29951 |
voorhamer |
de vijf kilo:
dǝ vęjf kelō (P057p Kuringen)
|
Zware ijzeren hamer met een lange steel die wordt gebruikt om breuksteen stuk te slaan. Zie ook afb. 13. [N 30, 18c]
II-9
|
17747 |
voorhoofd |
kop:
de oare van ze͂nne kop (P057p Kuringen),
voorhoofd:
de ore van ze veerhiet (P057p Kuringen),
veerhiet (P057p Kuringen)
|
de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] || Een groot voorhoofd. [ZND 08 (1925)]
III-1-1
|
33799 |
voorknie |
knie:
knęi̯ (P057p Kuringen)
|
Knie van een voorbeen. Zie afbeelding 2.22. [JG 1a, 1b; N 8, 32.5, 32.9, 32.10 en 32.11]
I-9
|
17852 |
vooroverduikelen |
een capriool maken:
n kampreol make (P057p Kuringen),
een tuimeling maken:
toməling (P057p Kuringen),
over zijn kop tuimelen:
uver z`nə kop toəmələ (P057p Kuringen)
|
hij kan over zijn hoofd tuimelen (buitelen), een tuimeling maken [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
18278 |
voorschoot, schort (alg.) |
voordoek:
vijring (P057p Kuringen),
vérriŋ (P057p Kuringen)
|
voorschoot [ZND 08 (1925)] || voorschoot (door vrouwen gedragen) [ZND 17 (1935)]
III-1-3
|
33975 |
voorstrengen |
voorzeels:
vørzils (P057p Kuringen)
|
Strengen waar het voorgespan (dat is het voorste van twee ingespannen paarden) mee trekt en die aan de voorste schei of aan een haak in de berries van de kar of wagen zijn vastgemaakt. Wanneer drie paarden achter elkaar zijn ingespannen trekt zowel het eerste als het tweede paard met voorstrengen. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 62]
I-10
|
34015 |
vooruit |
hup:
hyp (P057p Kuringen),
ju:
jy (P057p Kuringen)
|
Voermansroep om het paard vooruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95f en 96; L 1 a-m; L B 2, 253; L 26, 2; L 36, 81a; S 41; monogr.]
I-10
|