e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kuringen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
volwassen, mannelijk varken (ongesneden) beer: beǝr (Kuringen), biǝr (Kuringen), bē̜r (Kuringen), bīr (Kuringen), bīǝr (Kuringen) De benamingen in dit lemma duiden op het volwassen, ongesneden, mannelijk varken. Opgaven voor het volwassen, ongesneden, mannelijk varken die beantwoorden aan de woordtypen berg en barg zijn verplaatst naar het lemma ''gesneden mannelijk varken'' (1.2.2). Zie afbeelding 1. [N 19, 7; RND 46 en 84; S 2; A 4, 4a; L 1a-m; L 20, 4a; L 37, 49d; L 14, 12; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
vonderbalk, pasbrug lichterbalk: lichterbalk (Kuringen), vonder: vǫnǝrǝ (Kuringen) De horizontale balk, als onderdeel van de houten licht, waar het pasblok van het staakijzer (in watermolens) of de kleine spil (in windmolens) op rust. Zie ook afb. 85. [N O, 23b; A 42A, 26; Vds 105; Jan 143; Coe 127; Grof 150; N D, 21; A 42A, 22] II-3
voogd momber: mommər (Kuringen) voogd (over minderjarige kinderen) [ZND 08 (1925)] III-2-2
voorhamer de vijf kilo: dǝ vęjf kelō (Kuringen) Zware ijzeren hamer met een lange steel die wordt gebruikt om breuksteen stuk te slaan. Zie ook afb. 13. [N 30, 18c] II-9
voorhoofd kop: de oare van ze͂nne kop (Kuringen), voorhoofd: de ore van ze veerhiet (Kuringen), veerhiet (Kuringen) de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] || Een groot voorhoofd. [ZND 08 (1925)] III-1-1
voorknie knie: knęi̯ (Kuringen) Knie van een voorbeen. Zie afbeelding 2.22. [JG 1a, 1b; N 8, 32.5, 32.9, 32.10 en 32.11] I-9
vooroverduikelen een capriool maken: n kampreol make (Kuringen), een tuimeling maken: toməling (Kuringen), over zijn kop tuimelen: uver z`nə kop toəmələ (Kuringen) hij kan over zijn hoofd tuimelen (buitelen), een tuimeling maken [ZND 08 (1925)] III-1-2
voorschoot, schort (alg.) voordoek: vijring (Kuringen), vérriŋ (Kuringen) voorschoot [ZND 08 (1925)] || voorschoot (door vrouwen gedragen) [ZND 17 (1935)] III-1-3
voorstrengen voorzeels: vørzils (Kuringen) Strengen waar het voorgespan (dat is het voorste van twee ingespannen paarden) mee trekt en die aan de voorste schei of aan een haak in de berries van de kar of wagen zijn vastgemaakt. Wanneer drie paarden achter elkaar zijn ingespannen trekt zowel het eerste als het tweede paard met voorstrengen. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 62] I-10
vooruit hup: hyp (Kuringen), ju: jy (Kuringen) Voermansroep om het paard vooruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95f en 96; L 1 a-m; L B 2, 253; L 26, 2; L 36, 81a; S 41; monogr.] I-10