e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kuringen

Overzicht

Gevonden: 2406
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gehemelte gehemelte: gehemelte (Kuringen), gehiemelte (Kuringen, ... ) het gehemelte van de mond [ZND 35 (1941)] III-1-1
gehucht gehucht: gehuch (Kuringen) gehucht [ZND 23 (1937)] III-3-1
geit geit: gē.t (Kuringen), gēt (Kuringen) Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.] I-12
geitestal geitestal: gētǝ[stal] (Kuringen) De ruimte in de stal waar de geiten zich bevinden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [L 38, 29; A 10, 9g; monogr.] I-6
geknotte wilg sonk: sink (Kuringen, ... ) knotwilg [ZND 36 (1941)] || knotwilg (de boom, vooral een wilg, waarvan de takken afgehakt werden en waarop dan dunne twijgen uitschieten. Ze staan vooral langs sloten) [ZND 36 (1941)] III-4-3
gekruld haar gekruld haar: gekrold haor (Kuringen), gekrold hoor (Kuringen), krullen: krollen (Kuringen) hij heeft gekruld haar [ZND 35 (1941)] III-1-1
geld geld: geld (Kuringen), xɛilt (Kuringen) geld [RND], [ZND 14 (1926)] III-3-1
gele kwikstaart koemeidje: kowmjètjes (Kuringen) kwikstaart, geel (Motacilla flava flava L.) [Lk 04 (1953)] III-4-1
gele lupine filipinen: flø`pine (Kuringen) Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.] I-5
gelijken (op) gelijken: gelijke (Kuringen), trekken: trəken (Kuringen) gelijken [ZND 25 (1941)] III-4-4