18012 |
hijgen |
kuimen:
kɛi̯mǝ (P057p Kuringen)
|
[JG 1a, 1b]
I-11
|
20481 |
hijgen naar adem, reutelen |
hijgen:
hee hijgt (P057p Kuringen)
|
Hoe zegt men van een stervende, die naar adem hijgt of reutelt? [ZND 41 (1943)]
III-2-2
|
25429 |
hijswerktuig |
katrol bet een hangkoord:
kǝtrǫl bǝn haŋkōt (P057p Kuringen)
|
Hijswerktuig waarmee het rund omhoog wordt getakeld, voordat het verder verwerkt wordt. Ouder is het werken met touwen of kettingen over de balk in de schuur. Dit gebeurt met mankracht. Vergelijk het lemma ''ophijsen''. [N 28, 64; N 28, 65; N 28, 67]
II-1
|
22777 |
hinkelblokje |
hinkblokje:
hinkbleûkske (P057p Kuringen)
|
Hoe heet het stukje hout of steen dat hierbij wordt gebruikt? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
22774 |
hinkelen |
hinken:
hinken (P057p Kuringen)
|
Hoe heet het kinderspel, waarbij op één been gesprongen wordt? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
22778 |
hinkelperk: vorm |
vierkant:
bestaat uit 12 vierkante hokjes (P057p Kuringen)
|
Welke vorm heeft het spel dat op de grond wordt getekend? Teken dit op een afzonderlijk blaadje en schrijf de namen van de onderdelen in de vakken. [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
17955 |
hinken |
spanken:
spanken (P057p Kuringen)
|
Hoe heet: op één been springen (van pijn.) ? [ZND 27 (1938)]
III-1-2
|
33839 |
hinniken |
geruchelen:
grø̜xǝlǝ (P057p Kuringen),
richelen:
ręxǝlǝ (P057p Kuringen),
ruchelen:
rø̜xǝlǝ (P057p Kuringen)
|
Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57]
I-9
|
18191 |
hoed (alg.) |
hoed:
hoĕd (P057p Kuringen),
hu:t (P057p Kuringen)
|
hoed [RND] || hoed (enkelvoud - meervoud) [ZND 08 (1925)]
III-1-3
|
34212 |
hoeden van koeien |
hoeden:
hiǝ (P057p Kuringen),
hīǝ (P057p Kuringen)
|
[N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.]
I-11
|