e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kuttekoven

Overzicht

Gevonden: 310
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
keren draaien: dręjǝ (Kuttekoven) Omkeren van de stof van een oud kledingstuk, zodat het er weer fatsoenlijk uitziet. In L 27, 74 is gevraagd naar het keren van een jas. [N 59, 190b; N 62, 21a; L 27, 74; MW] II-7
kerkklok klok: de kleupel van de klok (Kuttekoven) De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)] III-3-3
kiel kiel: kiel (Kuttekoven) kiel (kledingstuk voor mannen) [ZND 27 (1938)] III-1-3
kies baaktand: bōktand (Kuttekoven), dikke tand: eënen dikken tānd (Kuttekoven) een dikke tand; indien er twee verschillende woorden bestaan, de beide woorden opgeven voor: een dikke tand geheel achter in de mond [ZND 29 (1938)] || een dikke tand; indien er twee verschillende woorden bestaan, de beide woorden opgeven voor: een gewone dikke tand [ZND 29 (1938)] III-1-1
kieskauwerig viesgevallen: verzamelfiche ook mat. van ZND 1(a-m)  vies gevallen (Kuttekoven) kieskeurig [ZND 27 (1938)] III-2-3
kieuwen kieuwen: ook in ZND 27, 084  kieuwen (Kuttekoven) kieuwen ve vis [ZND 01 (1922)] III-4-2
klauteren kledderen: klèddere (Kuttekoven) Op een boom klauteren [ZND 27 (1938)] III-1-2
kleerkist, kleerkoffer kist: kīs (Kuttekoven) Een houten koffer om (kleeren in te bewaren). [ZND 28 (1938)] III-2-1
kleermaker kleer-/kledermaker: klęrmękǝr (Kuttekoven) Algemene benaming voor persoon die kleren maakt. [N 59, 197a; L 1a-m; L 28, 2; S 18; monogr.] II-7
kleingeld kleingeld: klägelt (Kuttekoven) kleingeld [ZND 28 (1938)] III-3-1