e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kuttekoven

Overzicht

Gevonden: 310
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sleutelbloem klosseklat: kloͅ.səklat (Kuttekoven, ... ) sleutelbloem (tekening, beschrijving vh uiterlijk) [Lk 03 (1953)] || sleutelbloem, kweekplant (primula) [Lk 03 (1953)] III-4-3
smaken smaken: verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)  smoakt (Kuttekoven) lusten (die soep lust ik niet) [ZND 30 (1939)] III-2-3
spijbelen achter de hagenschool gaan: a.tər d’ oͅ.gəschə.l goͅan (Kuttekoven) Hoe noemt men het heimelijk, zonder medeweten van de ouders, wegblijven van school? [Lk 03 (1953)] III-3-1
spreken, praten klappen: nie hoad klappe (Kuttekoven) Niet luid spreken! [ZND 30 (1939)] III-3-1
springen springen: sprengen (Kuttekoven) springen [ZND 25 (1937)] III-1-2
stelen stelen: stelen (Kuttekoven) stelen [ZND 25 (1937)] III-3-1
stoppelland ploegen stroppen: [stroppen] (Kuttekoven) Na de oogst van een graangewas werkt men het stoppelland oppervlakkig om in voren van 5 ä 10 cm diep. De wortels van de graanplanten worden daarbij losgeploegd en een weinig omgekeerd, zodat ze kunnen uitdrogen, om daarna te worden afgeëgd. Vroeger bewerkte men een stoppelakker met een enkele (eenscharige) ploeg met een "wijd" gezet riester, maar zonder voorschaar en kouter. Later verrichtte men dit werk met een meerscharige ploeg, met de cultivator of met de schijveneg. Van de opgesomde termen zijn er sommige toepasselijk op ondiep ploegen in het algemeen of op een bepaalde methode van ondiep ploegen. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zie men de lemmata ploegen, ondiep, ondiep ploegen en braakland bewerken. [N 11, 43; N 11A, 109b; JG 1c + 2c; JG 1b add.; A 27, 24b, add.; Lu 5, 24b add.; monogr.] I-1
streng loodje: løtjǝ (Kuttekoven) Een streng garen, een gewonden en veelal ineengedraaide bundel waarin garen in de handel komt. De woordtypen lood, half lood, loodje en onsje duiden op een bepaalde hoeveelheid gewicht garen. [N 62, 56c; L 7, 58; L 28, 14; Gi 1.IV, 25; MW; S 36; monogr.] II-7
streng garen [cf. wld ii.7: 24-25] loodje: eͅ løtje goān (Kuttekoven) Het wollen breigaren wordt in strengen verkocht: hoe heet zo een streng garen? [ZND 28 (1938)] III-1-3
stro strooi: strui̯ (Kuttekoven) Halmen van gedorst koren. De algemene benaming. Zie ook de toelichting bij paragraaf 6.4. [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 83] I-4