24535 |
sleutelbloem |
klosseklat:
kloͅ.səklat (P187a Kuttekoven, ...
P187a Kuttekoven)
|
sleutelbloem (tekening, beschrijving vh uiterlijk) [Lk 03 (1953)] || sleutelbloem, kweekplant (primula) [Lk 03 (1953)]
III-4-3
|
20601 |
smaken |
smaken:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
smoakt (P187a Kuttekoven)
|
lusten (die soep lust ik niet) [ZND 30 (1939)]
III-2-3
|
21373 |
spijbelen |
achter de hagenschool gaan:
a.tər d’ oͅ.gəschə.l goͅan (P187a Kuttekoven)
|
Hoe noemt men het heimelijk, zonder medeweten van de ouders, wegblijven van school? [Lk 03 (1953)]
III-3-1
|
21352 |
spreken, praten |
klappen:
nie hoad klappe (P187a Kuttekoven)
|
Niet luid spreken! [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
17818 |
springen |
springen:
sprengen (P187a Kuttekoven)
|
springen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
21421 |
stelen |
stelen:
stelen (P187a Kuttekoven)
|
stelen [ZND 25 (1937)]
III-3-1
|
32698 |
stoppelland ploegen |
stroppen:
[stroppen] (P187a Kuttekoven)
|
Na de oogst van een graangewas werkt men het stoppelland oppervlakkig om in voren van 5 ä 10 cm diep. De wortels van de graanplanten worden daarbij losgeploegd en een weinig omgekeerd, zodat ze kunnen uitdrogen, om daarna te worden afgeëgd. Vroeger bewerkte men een stoppelakker met een enkele (eenscharige) ploeg met een "wijd" gezet riester, maar zonder voorschaar en kouter. Later verrichtte men dit werk met een meerscharige ploeg, met de cultivator of met de schijveneg. Van de opgesomde termen zijn er sommige toepasselijk op ondiep ploegen in het algemeen of op een bepaalde methode van ondiep ploegen. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zie men de lemmata ploegen, ondiep, ondiep ploegen en braakland bewerken. [N 11, 43; N 11A, 109b; JG 1c + 2c; JG 1b add.; A 27, 24b, add.; Lu 5, 24b add.; monogr.]
I-1
|
18776 |
streng |
loodje:
løtjǝ (P187a Kuttekoven)
|
Een streng garen, een gewonden en veelal ineengedraaide bundel waarin garen in de handel komt. De woordtypen lood, half lood, loodje en onsje duiden op een bepaalde hoeveelheid gewicht garen. [N 62, 56c; L 7, 58; L 28, 14; Gi 1.IV, 25; MW; S 36; monogr.]
II-7
|
18777 |
streng garen [cf. wld ii.7: 24-25] |
loodje:
eͅ løtje goān (P187a Kuttekoven)
|
Het wollen breigaren wordt in strengen verkocht: hoe heet zo een streng garen? [ZND 28 (1938)]
III-1-3
|
22085 |
stro |
strooi:
strui̯ (P187a Kuttekoven)
|
Halmen van gedorst koren. De algemene benaming. Zie ook de toelichting bij paragraaf 6.4. [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 83]
I-4
|