e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kuttekoven

Overzicht

Gevonden: 310

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
buik buik: būk (Kuttekoven) de buik [ZND 29 (1938)] III-1-1
bundel zangen knuts: knø̜ts (Kuttekoven) Samengebonden bundeltjes geraapte halmen. [N 15, 37; JG 2c; monogr.] I-4
bussel kort stro aarbussel: uǝrbø̜sǝl (Kuttekoven) Wanneer men het stro bijeengebonden heeft, ligt het graan op de dorsvloer, nog vermengd met eindjes kort stro, lege aren en kaf. Men harkt dan eerst de korte eindjes stro bijeen, en stopt deze in een bussel. Hier staan de benamingen voor deze bussel stro met harksel erin bijeen. [N 14, 29 en 33; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 48, 34.3b; Lu 2, 34.3b; monogr.; add. uit N 14, 25 en 28] I-4
cultivator, extirpator rus: ry ̞s (Kuttekoven) De cultivator, extirpator of woeleg is een 3- of 4-wielig of op twee lopers voortglijdend akkerwerktuig met op een schaar eindigende tanden, die d.m.v. een hefboom tegelijk versteld kunnen worden. Aan het raam van een wielcultivator zitten 5 of meer C-vormige veertanden (zie afb. 77) of rechte stelen (zie afb. 78), die elk van een pijlvormige beitel, resp. een kleine dubbelschaar zijn voorzien. Dit lemma betreft de cultivator in het alge-meen. Voor termen die op de sleepcultivator toepasselijk zijn, zie men het volgende lemma. Wat in het onderstaande met ''eg'' en ''eg'' bedoeld wordt, is aangegeven in het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b+ 1d + 2c; N 11, 78a; N 11A, 150a + c; N J, 10; N 18, 52 add.; div.; mono-gr.] I-2
dal, vallei laagte: ps. omgespeld volgens Frings.  leͅgde (Kuttekoven) laagte (tussen 2 heuvels) [ZND 29 (1938)] III-4-4
doffer, mannelijke duif duifhaan/-hoorn: dəvū.ən (Kuttekoven) duif, mannetje [Goossens 2c (1963)] III-4-1
dogkar dogkar: doq˱kar (Kuttekoven) Tweewielig licht rijtuig, meestal zonder kap, voor vier personen die rug aan rug zitten. Er is geen aparte bok voor de koetsier. [N 17, 5, add; N 101, 5; N G, 51; L 27, 33; L 36, 70; L1a-m; monogr.] I-13
doodskist zerk: zɛrək (Kuttekoven) Hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd? [Lk 01 (1953)] III-3-3
dorst dorst: dōs (Kuttekoven) dorst [ZND 30 (1939)] III-2-3
dragen dragen: droagen (Kuttekoven) dragen [ZND 25 (1937)] III-1-2