e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kuttekoven

Overzicht

Gevonden: 310

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
drijftol dop: doͅp (Kuttekoven) Hoe noemt men het kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven? [Lk 03 (1953)] III-3-2
durven dorren: djeuren (Kuttekoven) durven [ZND 25 (1937)] III-1-4
een ei ei: ēi̯ (Kuttekoven) [L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.] I-12
een huis huren huren: hy(3)̄rə (Kuttekoven) een huis huren [ZND 27 (1938)] III-2-1
een kring op de grond trekken een ring op de grond trekken: éne renk op de grond treͅkken (Kuttekoven) Een kring op de grond trekken. [ZND 29 (1938)] III-3-2
ei zonder schaal schaals ei: sxoi̯lsęi̯ (Kuttekoven) Ei dat alleen door een vlies is omgeven en dat geen schaal heeft. [N 19, 54a; N 7, 11; JG 1b, 1c, 2c; L 5, 80; Vld.; L B2, 366; monogr.] I-12
eten (ww.) eten: eeten (Kuttekoven) eten [ZND 25 (1937)] III-2-3
fietser velojager: de twie vēͅlojaagers kreuse malkander (Kuttekoven) De twee fietsers kruisen elkaar, [ZND 29 (1938)] III-3-1
fluisteren fezelen: Van Dale: fiezelen, (gew.) fezelen.  fīzele (Kuttekoven) fluisteren [ZND 30 (1939)] III-3-1
garen garen: gǫān (Kuttekoven) Gesponnen draad in het algemeen. Het garen kan gemaakt worden van allerlei vezels, bijv. katoen, wol, zijde en linnen. [N 62, 55a; N 59, 6a; L 1a-m; L 7, 58; L 17, 4; L 28, 14; L A1, 18; L B1, 69; L B1, 80; MW; S 7; monogr.] II-7