22708 |
andere voorwerpen in bikkelspel |
{z. toel.}:
met loden bikkels
z. toel. (K314p Kwaadmechelen)
|
Wordt (werd) een dergelijk spel wel gespeeld, maar met andere voorwerpen? [N R (1968)]
III-3-2
|
20656 |
andijvie |
andijve:
andijf (K314p Kwaadmechelen, ...
K314p Kwaadmechelen),
andijvie:
andēͅvi (K314p Kwaadmechelen),
andijvie (K314p Kwaadmechelen, ...
K314p Kwaadmechelen)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 01 (1922)] [ZND 32 (1939)]
I-7
|
28580 |
angel |
angel:
aŋǝl (K314p Kwaadmechelen),
áŋǝl (K314p Kwaadmechelen),
nangel:
naŋǝl (K314p Kwaadmechelen)
|
Het verdedigingsmiddel van de bij dat zich aan het achterlijf bevindt. Het is een scherp, hol spiesje, van weerhaakjes voorzien en verbonden met een gifblaasje. Hiermee steken moer en werkbij. De dar mist dit wapen. [N 63, 73a; L 32, 26; JG 1a+1b; monogr.]
II-6
|
24403 |
angel van bij of wesp |
angel:
nangel (K314p Kwaadmechelen),
IPA
aŋəl (K314p Kwaadmechelen)
|
angel, van bij of wesp [ZND 32 (1939)] || Hoe noemt u het orgaan waarmee bijen en wespen steken (angel) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
23259 |
angelusklok |
bedeklok:
de beiklok laod (K314p Kwaadmechelen)
|
De angelusklok luidt. [ZND 32 (1939)]
III-3-3
|
33621 |
anjelier |
giroffel:
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
djirof (K314p Kwaadmechelen),
giroffel (K314p Kwaadmechelen)
|
Anjelier, Fr. oeillet, Lat. Dianthus [ZND 15 (1930)]
I-7
|
19819 |
anjer, anjelier (dianthus caryophyllus l.) |
girof:
-
girof (K314p Kwaadmechelen)
|
tuinanjer
III-2-1
|
21251 |
anker |
anker:
aŋʔǝr (K314p Kwaadmechelen)
|
Stuk ijzer dat wordt gebruikt om muren, vloeren, gordingen etc. met elkaar te verbinden. Het is gewoonlijk samengesteld uit een schieter en een veer. De schieter vormt het metalen onderdeel aan de buitenzijde van de muur en bestaat uit een metalen staaf die in het midden een nok heeft. De veer brengt de verbinding tussen schieter en muur of vloer tot stand. Schieter en veer kunnen met behulp van één of meer spieën aan elkaar worden bevestigd. Zie ook afb. 72. De woordtypen 'strijkanker', 'trekanker' en 'strekanker' worden specifiek gebruikt voor een anker waarvan de veer in de dwarsrichting over twee of drie balken ligt. Het dient om muren te verankeren die evenwijdig lopen met de balklaag. [N 31, 38; N 4A, 51b; N 54, 123b; N 54, 124a; N 54, 126; monogr.]
II-9
|
33617 |
appel, algemeen |
appel:
appel (K314p Kwaadmechelen, ...
K314p Kwaadmechelen)
|
[ZND 01 (1922)] [ZND 26 (1937)]
I-7
|
20638 |
appelbol |
appelbol:
Syst. IPA
ápəlbo̝l (K314p Kwaadmechelen),
gebakken appel:
gebakken appel (K314p Kwaadmechelen),
oogstappel:
oogstappel (K314p Kwaadmechelen)
|
appel in deeg gedraaid en in de oven gebakken [ZND 32 (1939)] || Appelbol (krollebol, kokkerebol, kollemol, zomerbroodje, appelbol, appelbroodje, ballebuuze?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|