e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kwaadmechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huiverig schuiverig: scheujeverig (Kwaadmechelen) huiverig [schuuverig] [N 10 (1961)] III-1-2
huivering rilling: rilling (Kwaadmechelen) huivering [gril] [N 10 (1961)] III-1-2
hulst hulst: IPA, omgesp.  hølst (Kwaadmechelen) De altijdgroene heester met stijve, stekelpuntige, glimmende bladeren, witte bloemen en rode bessen; hulst (heukel, velst, ulster, prikblad). [N 82 (1981)] III-4-3
hurken op zijn hukken gaan zitten: up zən hø`ṇ goͅ ze`ṇ (Kwaadmechelen) hurken, op zijn ~ gaan zitten [N 10 (1961)] III-1-2
iemand uitschelden goed wat meegeven: Ie goei wa meegeven (Kwaadmechelen), het hem zeggen: Ik hem et em ⁄t zijn gezeed (Kwaadmechelen), uitschijten: iemand uetschijten (Kwaadmechelen) Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)] III-1-4
iemands overlijden aanzeggen de familie verzoeken: znd 32, 71;  de familie vərzŏĕkkən (Kwaadmechelen), lijkbidden: znd 32, 71;  lijkbidden (Kwaadmechelen), te lijk bidden: znd 32, 71;  te lijkbidden (Kwaadmechelen) de buren en kennissen op iemands begrafenis uitnodigen [ZND 32 (1939)] III-2-2
iep olm: IPA, omgesp.  oͅləm (Kwaadmechelen) De iep; een snel groeiende boom die tot 18 m hoog kan worden me een brede kroon; vele iepen worden het slachtoffer van de iepziekte en verdwijnen snel (iep, olm) [N 82 (1981)] III-4-3
ijken hikken: WNT: hikken (II), Mnl. hikken. Hakken (bikken), steken, prikken. Afl. Hik (2e art., 1.).  hikken (Kwaadmechelen) De gewichten ijken"(de gewichten van de winkeliers nazien of ze nog juist zijn). [ZND 36 (1941)] III-3-1
ijsberen drentelen: dreͅn`əlṇ (Kwaadmechelen) lopen: zenuwachtig heen en weer lopen [drentele] [N 10 (1961)] III-1-2
ijsmuts vriesmuts: vriesmuts (Kwaadmechelen) ijsmuts [N 25 (1964)] III-1-3