e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kwaadmechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kerkklok klok: də klepel vanən klok (Kwaadmechelen) De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)] III-3-3
kerkuil uil: doorgaans Frings, soms eigen spelling  øͅl (Kwaadmechelen) uil: kerkuil (34 gespikkeld oranje boven, wittig onder; hartvormig gezicht; broedt boven in grote schuren en torens; roep [chchchchchchch] [N 09 (1961)] III-4-1
kermis kermis: kɛrmis (Kwaadmechelen), mergen ist kermes (Kwaadmechelen), merregen is`t kermes (Kwaadmechelen) kermis [RND] || Morgen is het kermis. [ZND 39 (1942)] III-3-2
kern van een pit kern: IPA, omgesp.  kɛən* (Kwaadmechelen) Het binnenste van zaad of pit (kern, kerning, kerel, karring). [N 82 (1981)] I-7
kernhout kern: IPA, omgesp.  kɛən (Kwaadmechelen) Het binnenste van een boom zonder levend weefsel, donker van kleur (kern, kernhout). [N 82 (1981)] III-4-3
ketsgereedschap ketsgetuig: ketsgetuig (Kwaadmechelen) slagpen, stalen ~ en vuursteen in de tondeldoos te zamen (ketsgetuig) [N 20 (zj)] III-2-1
kettingeg, weide-eg ketting[eg]: kęteŋ[eg] (Kwaadmechelen), kęʔǝŋk[eg] (Kwaadmechelen) De kettingeg bestaat uit een vier-, soms driehoekig raam of slechts uit een losse voor- en achterbalk, waartussen kettingen gespannen zijn. Aan deze kettingen zijn korte en lichte tanden bevestigd. Zie afb. 13 en 14. Met de kettingeg wordt voornamelijk licht werk verricht. Het bekendst is het gebruik als weide-eg. Men bewerkt de weide met de kettingeg om de grasmat luchtiger te maken, om mest te verspreiden en molshopen te slechten. Men kan de kettingeg ook gebruiken om gerooide en in panden gelegde suikerbieten van de aanklevende aarde te ontdoen. Soms wordt met de kettingeg ook akkerland bewerkt. Van enige termen aan het einde van het lemma vindt men de plaatselijke varianten in het lemma ¬¥akkersleep, weidesleep¬¥ vermeld. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b + 2c; A 13, 16b; A 40, 10; N 11, 72e + 71 add.; N 11A, 163a + 181f; N 14, 81 add.; N J, 10; N P, 18b; monogr.] I-2
keukenrek plank: plāŋk (Kwaadmechelen), rek: reͅk (Kwaadmechelen) de plank waarop het keukengerief wordt gezet [ZND 32 (1939)] III-2-1
keus keus: kø̄s (Kwaadmechelen) een keus [ZND A2 (1940sq)] III-1-4
kiekendief kiekendief: doorgaans Frings, soms eigen spelling  kiʔəndif (Kwaadmechelen) kiekendieven (± 47 langere staart en smallere vleugels dan buizerd [086]; slome kringetjesdraaiers; steeds laag boven grond; nest op de grond; bruine en grijze soorten; sommige in rietland of moeras, andere op de hei; ook wel eens op de trek [N 09 (1961)] III-4-1