19389 |
kleerhanger |
kapstok:
kapstoͅk (K314p Kwaadmechelen)
|
Een gebogen hout met een haak om kleren op te hangen (kleerhanger, kapstok) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19677 |
kleerkast |
kleerkast:
klīərkas (K314p Kwaadmechelen)
|
kleerkast [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
19631 |
kleerkist, kleerkoffer |
kist:
kest (K314p Kwaadmechelen)
|
Een houten koffer om (kleeren in te bewaren). [ZND 28 (1938)]
III-2-1
|
28709 |
kleermaker |
kleer-/kledermaker:
klęmāǝr (K314p Kwaadmechelen)
|
Algemene benaming voor persoon die kleren maakt. [N 59, 197a; L 1a-m; L 28, 2; S 18; monogr.]
II-7
|
33746 |
klein paard |
ardennais:
ardǝ`nē (K314p Kwaadmechelen),
poney:
po`nē (K314p Kwaadmechelen),
pu`nē (K314p Kwaadmechelen)
|
Bedoeld is een paard dat lichter is dan een gewoon boerenpaard en dat men in de koets kan spannen. Een pony is lichter dan een bidet, die op zijn beurt niet zo zwaar als een ardenner is (P 49). Een dubbele pony is zwaarder dan een (enkele) pony of bidet (L 424). Een bidet, iets groter dan een pony, dient veelal als loop- en koetspaard (P 192, Q 168, 242). Een hit - waarbij eveneens een onderscheid tussen enkele en dubbele hit wordt gemaakt - kan vergeleken worden met een pony of bidet. Een ardenner is kort, dik en gedrongen (P 46), groter dan een pony maar kleiner dan een gewoon paard. Uit de antwoorden blijkt een sterke wisseling van de accentuering in pony en bidet. Pony met initiaal accent is aan het Nederlands, met finaal acent aan het Franse poney ontleend. De beginaccentuering in bidet gaat op een autonome ontwikkeling in de dialecten terug. Buiten de genoemde termen komen er nog een vrij groot aantal andere voor. Zie afbeelding 1. [JG la, lb, lc, 2c; N 8, 62a, 62b, 62c en 62d; A 4, 3; L 20, 3]
I-9
|
20722 |
klein stukje vlees of kaas |
prutsje:
Syst. IPA
prøtskə (K314p Kwaadmechelen)
|
Kent u meuzeltje = klein stukje vlees of kaas? [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17543 |
klein van gestalte |
klein van gestalte:
klaan va gestaalten (K314p Kwaadmechelen)
|
klein van gestalte [N 10 (1961)]
III-1-1
|
32671 |
klein voorploegwiel |
veldwiel:
vɛltwil (K314p Kwaadmechelen)
|
Het kleine, doorgaans linker voorploegwiel dat "op de voor" loopt. Termen als landrad, tǝndwiel, landsrullen, veldwiel, buitenste rad en voorste rad zijn ook toepasselijk op het op de voor lopende wiel van een karploeg met twee even grote wielen. [N 11, 31.II.b; N 11A, 97b]
I-1
|
25159 |
klein wolkje |
wolkje:
woͅlkskə (K314p Kwaadmechelen)
|
klein wolkje [oliester] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20723 |
kleine hoeveelheid eten |
prutsje eten:
Syst. IPA
prøtskən ēʔṇ (K314p Kwaadmechelen)
|
Welk woord kent u voor een zeer kleine hoeveelheid eten (een brusselke, een kriemelke?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|