25168 |
koud, mistig en somber weer |
mistig (weer):
mistig (K314p Kwaadmechelen),
mistix (K314p Kwaadmechelen),
mistlucht:
mistloecht (K314p Kwaadmechelen),
motlucht:
moͅtluxt (K314p Kwaadmechelen),
stuur:
styr (K314p Kwaadmechelen),
zuur (weer):
zūr (K314p Kwaadmechelen)
|
koud en mistig, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)] || mist, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)] || mistig weer [motlucht, moorweer, mokweer] [N 81 (1980)] || mistig, heiig [herig, domig, dompig] [N 22 (1963)] || mistige lucht [mok-, motlocht] [N 22 (1963)] || triest, stil weer [koereloeke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25235 |
koude mist |
zuur weer:
zoer weijer (K314p Kwaadmechelen)
|
gure, koude mist [zoere mok] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18339 |
kous met knoopjes |
knopget:
kroͅpXeͅʔə (K314p Kwaadmechelen),
knopgetten
knopgéʔe (K314p Kwaadmechelen)
|
kousen met knoopjes die over de gewone kousen worden gedragen [slopkouse, sjlopehaoze, sjloebe] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18195 |
kous: algemeen |
kous:
kø͂ͅs (K314p Kwaadmechelen),
n kousen]:
kèùs (K314p Kwaadmechelen),
køͅs (K314p Kwaadmechelen)
|
kous, kousen (mv.) [ZND A1 (1940sq)] || kous, lange beenbekleding [haos, hous, sjtrump [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18179 |
kousenband |
kousband:
kèùsband (K314p Kwaadmechelen),
kousenband:
køͅsəba͂ŋt (K314p Kwaadmechelen)
|
kousenband om het bovenbeen [bendel, binjel haozebendel, ongerbinjel, kousenbendel] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18794 |
kousenwol |
saai:
sōͅəi̯ (K314p Kwaadmechelen)
|
Wollen garen voor het breien van kousen (saai, sajet) [N 79 (1979)]
III-1-3
|
19621 |
kouter |
kouter:
kø̜̄tǝr (K314p Kwaadmechelen),
kø̜̄ʔǝr (K314p Kwaadmechelen),
ploegkouter:
[ploeg]kø̜̄tǝr (K314p Kwaadmechelen)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|
19231 |
kouwe drukte |
beslag:
beslag (K314p Kwaadmechelen),
veel commentaar:
veel commentaar (K314p Kwaadmechelen),
veel noten op zijn zang:
veul neuten op ze ne zang (K314p Kwaadmechelen)
|
veel beslag, ophef maken over een zaak [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
18205 |
kraag |
kraag:
krōg (K314p Kwaadmechelen)
|
kraag [ZND 28 (1938)]
III-1-3
|
18678 |
kraag van een kraagmantel |
kraag:
kroͅx (K314p Kwaadmechelen)
|
kraag, zeer brede ~ van een kraagmantel (vero) [pellerien] [N 23 (1964)]
III-1-3
|