e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kwaadmechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
krampig krampig: kramʔex (Kwaadmechelen) Gezegd van een paard dat kramp in de benen heeft. Vooral als de paarden een tijdje gestaan hebben, zijn ze erg stijf in de achterpoten. Het paard gaat als een haan. Zie ook het lemma ''hanetred'' (7.29). [N 8, 94c] I-9
kramsvogel tjakker: gemouilleerde aanvangs-t; strembandocclusief ipv intervokalische t of k; doorgaans Frings, soms eigen spelling  tʔɛʔər (Kwaadmechelen) kramsvogel (25 groter dan koperwiek [021]; vaak in diens gezelschap; heeft grijze kop en stuit; ook alleen wintervogel; roep [tjak-tjak-tjak] [N 09 (1961)] III-4-1
krassen scharen: schârən (Kwaadmechelen, ... ) krassen [ZND 01 (1922)] || krassen (van een schone tafel) [ZND 28 (1938)] III-4-4
kreeft kreeft: ook in ZND 28, 048  kreft (Kwaadmechelen) kreeft [ZND 01 (1922)] III-2-3
krentenbol brioche (fr.): Syst. IPA  brio̝s (Kwaadmechelen) Krentenbroodje, krentenbol (krintenbol, briosj, krennee, krennie?) [N 16 (1962)] III-2-3
krentenbrood krentenmik: Syst. IPA  krenʔəmek (Kwaadmechelen), verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)  krinəmik (Kwaadmechelen), rozijnenmik: razijnemik (Kwaadmechelen) brood waarin krenten gebakken worden [N 29 (1967)] || krentenbrood [ZND 28 (1938)] || Krentenbrood (krintemik, kramiek, beezenbrood, rezienemik, lippert, pruukesweg?) [N 16 (1962)] III-2-3
kreukelen <uitdr.> daar ligt geen snee in: dou ligt genne snee in (Kwaadmechelen) Hoe noemt men het wanneer een kleed dat niet past, zich in plooien zet ? [ZND 32 (1939)] III-1-3
kreunen van de pijn kruisen: kruəst (Kwaadmechelen) hij kreunt van de pijn [ZND 28 (1938)] III-1-2
kreupel zijn (het is/staat) kreupel: krø̄pǝl (Kwaadmechelen) [JG 1a; N 8, 62k en 94f] I-9
kreupelhout scharhout: IPA, omgesp.  sxarhøͅt (Kwaadmechelen), wildernis: IPA, omgesp.  wildərnis (Kwaadmechelen) Laag houtgewas met dooreengegroeide stammen en takken (onderhout). [N 82 (1981)] III-4-3