24341 |
kwaken |
kwaken:
IPA
kwaʔə (K314p Kwaadmechelen)
|
Hoe noemt u een kwakend geluid maken, gezegd van kikkers (kwaken) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24201 |
kwartel |
kwartel:
kwaël (K314p Kwaadmechelen),
a kort
kwaël (K314p Kwaadmechelen),
doorgaans Frings, soms eigen spelling
kwɛʔəl (K314p Kwaadmechelen)
|
kwartel [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] || kwartel (18 kleine uitgave van patrijs [098], wat anders gekleurd en nu veel zeldzamer; zomervogel; vroeger erg geliefd vanwege de roep [kwik, wik-wik] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24880 |
kweek |
pessem:
pęsǝm (K314p Kwaadmechelen),
pessemen:
pęsǝmǝ (K314p Kwaadmechelen)
|
Elymus repens (L.) Gould Zeer algemeen voorkomend hardnekkig onkruid op gras- en bouwland en op akkerranden, dat er grasachtig uitziet met een rechtopstaande aar en donker- tot grijsgroen blad. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 30 tot 120 cm. Het is een lastig kruipend onkruid met veel onderaardse wortelstokken, die wel als veevoeder gebruikt worden. De boer verwijdert het met de eg uit de akker. Deze plant is ook wel bekend onder de oude naam kweekgras of tarwegras (Triticum repens L.). Zie in verband met de vele puin-opgaven de speciale bibliografie onder Goossens 1985; 1987 en 1988, 109-126. [N 11, 71; JG 1a, 1b, 2c; A 27, 24b; A 28, 10; A 29, 6 en 9; A 33, 17; L 34, 52; L 48, 18; Lu 2, 18; Lu 4, 9; S 20; monogr.; add. uit N 11, 70, 72, 80a en 88]
I-5
|
33552 |
kweepeer |
kweekpeer:
kwēkpēiər (K314p Kwaadmechelen),
wringer:
vringer (K314p Kwaadmechelen)
|
[ZND 29 (1938)]
I-7
|
19105 |
kwezel |
kwezel:
wat-en kwezel (K314p Kwaadmechelen),
a: kort
wa en kwezel (K314p Kwaadmechelen)
|
Wat een kwezel! [ZND 29 (1938)]
III-3-3
|
19980 |
kwispelstaarten |
kwispelen:
kwispelen (K314p Kwaadmechelen),
IPA
kwispələ (K314p Kwaadmechelen),
kwispelstaarten:
kwispelstette (K314p Kwaadmechelen)
|
Hoe noemt u de staart heen en weer bewegen, als teken van vriendschap, gezegd van honden (kwispelen, kwipselen, kwipselstaarten, kwispelstaarten) [N 83 (1981)] || kwispelstaarten [ZND 29 (1938)]
III-2-1
|
24925 |
laag grond |
couche (fr.):
koers (K314p Kwaadmechelen),
laag:
loug (K314p Kwaadmechelen),
làx (K314p Kwaadmechelen)
|
laag (znw.) [ZND 29 (1938)] || laag grond [laag, scheel, bank] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33081 |
laag schoven op de wagen |
laag:
lǭx (K314p Kwaadmechelen)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). Voorkop is de laag op de naar voren uitstekende ladder boven het paard. [N 15, 42; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
33659 |
laaggelegen weidegrond |
broek:
brok (K314p Kwaadmechelen),
bruk (K314p Kwaadmechelen)
|
Laaggelegen, vaak natte weidegrond, die men meestal gebruikt om te hooien. Vergelijk ook lemma 1.3.3 ɛbeemdɛ.' [N 14, 52; N P, 5; JG, 1a, 1b; S 5; A 10, 4; RND 20; L 19b, 2aI; Vld.; monogr.]
I-8
|
33649 |
laagliggende akker |
del:
dęl (K314p Kwaadmechelen)
|
Een aantal woordtypen duiden niet zozeer op een afgebakend perceel, een akker, maar meer algemeen op laagliggende grond. [N 11, 2b]
I-8
|