e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kwaadmechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leverworst leverworst: lēvərwøst (Kwaadmechelen), lēvərwøͅst (Kwaadmechelen) leverworst [Goossens 1b (1960)] || leverworst; Hoe noemt U: Worst met lever als hoofdbestanddeel (lol, leverworst, leverpens) [N 80 (1980)] III-2-3
libel en waterjuffer libel: libel (Kwaadmechelen) waterjuffer, libel [ZND 34 (1940)] III-4-2
lichaam lijf: lijf (Kwaadmechelen, ... ) het lichaam [ZND 30 (1939)] || het lijf [ZND 30 (1939)] || lichaam [N 10 (1961)] III-1-1
lichaamskracht macht: macht (Kwaadmechelen, ... ) lichaamskracht (kracht die een zieke geleidelijk verspeelt) [macht, maacht] [N 10 (1961)] III-1-2, III-1-4
licht vriezen rijmen: rēͅmə (Kwaadmechelen) lichtjes vriezen [schorzelen] [N 81 (1980)] III-4-4
lichte nevel domplucht: domplucht.  doͅmpluxt (Kwaadmechelen) lichte nevel die het zicht vertroebelt [donst, dook, blaok] [N 22 (1963)] III-4-4
lichte overjas demi-saison (fr.): dəmiseͅza͂ (Kwaadmechelen) herenoverjas, lichte ~ [sertoe] [N 23 (1964)] III-1-3
lichtgeraakt, kregel krikkel: ook materiaal znd 28, 49  kriəl (Kwaadmechelen) kregel [ZND 01 (1922)] III-1-4
lied, liedje lied: lied (Kwaadmechelen), liedje: li:ʔn (Kwaadmechelen), [sic]  lieën (Kwaadmechelen) Een lied, een liedje. [ZND 30 (1939)] || liedje [RND] III-3-2
liegen liegen: liegen (Kwaadmechelen) liegen [ZND 25 (1937)] III-3-1