e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kwaadmechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
liniaal regel: ne regel (Kwaadmechelen) Een liniaal (om rechte lijnen te trekken). [ZND 30 (1939)] III-3-1
linkerkant van het paard hands: hānts (Kwaadmechelen) Kant waar de voerman het paard leidt. [N 8, 9 en 10] I-9
links, linkshandig links: links (Kwaadmechelen), slinks: slinks (Kwaadmechelen) Zegt men van iemand die bij voorkeur zijn linker hand gebruikt: Hij is ... [DC 50 (1975)] || Zijn u nog oude woorden voor "links"bekend? Zo ja, hoe werd dat woord uitgesproken? [DC 50 (1975)] III-1-2
linkshandig persoon linkse, een -: linkse (Kwaadmechelen) Zegt men van iemand die bij voorkeur zijn linker hand gebruikt: Het is een ... [DC 50 (1975)] III-1-2
lip lip: lip (Kwaadmechelen), luppen (Kwaadmechelen), løp (Kwaadmechelen), ən løp (Kwaadmechelen) een lip [znd A1 (1940sq)] || lip [RND] || rode lippen [ZND 30 (1939)] || Zie afbeelding 2.8 en 2.10. [JG 1a, 1b] I-9, III-1-1
lip van een hoefijzer lip: løp (Kwaadmechelen) Het opstaand lipvormig gedeelte aan de voorzijde aan het hoefijzer. De lip voorkomt het naar achter opschuiven van het hoefijzer. Zie ook afb. 222. Ook aan de zijkanten van het hoefijzer kunnen lippen worden aangebracht. Dit gebeurt als het paard brokkelende hoeven heeft of wanneer het hoefijzer de neiging heeft naar binnen te verschuiven. Zie ook het lemma ɛbrokkelhoefɛ in WLD i.9, pag. 102.' [N 33, 356; JG 1b; monogr.] II-11
lis (alg.) lis: liezen (Kwaadmechelen, ... ), waterlis: wouterliezen (Kwaadmechelen) lis [ZND 29 (1938)] || soorten lis [ZND 29 (1938)] III-4-3
loeien van de koe in het algemeen blaten: blɛ̄tǝ (Kwaadmechelen), toeten: tūtǝ (Kwaadmechelen) [N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.] I-11
loenje teugel: (mv)  tø̄gǝls (Kwaadmechelen) Dubbele band die aan weerszijden van het bit vastgemaakt is, maar slechts tot achter de nek van het paard reikt (cf. definitie van lemma Teugel). Achter aan deze riem is het kordeel vastgemaakt. [JG 1b; N 13, 31] I-10
loeren loeren: loeren (Kwaadmechelen) kijken: loeren [lonke, luime] [N 10 (1961)] III-1-1