e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kwaadmechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lof lof: tloͅf (Kwaadmechelen) het lof [RND] III-3-3
lomp paard karhecht: karhęxt (Kwaadmechelen) [JG 1a; N 8, 62h] I-9
loodgieter loodgieter: lūǝt˲giʔǝr (Kwaadmechelen) Ambachtsman die vroeger vooral zink en blik bewerkte, loden buizen maakte en herstelde, dakgoten en regenpijpen plaatste en repareerde en, zo blijkt uit de antwoorden van de zegslieden, soms ook waterpompen aanlegde. Tegenwoordig installeert en repareert hij vooral sanitaire installaties en verwarmingstoestellen. Zie ook het lemma "zinkbewerker". Het woord pompenmaker werd in Venray (L 210) en omstreken ook gebruikt als benaming voor een koperslager. Zie ook het lemma "koperslager". [N 64, 161a; L 34, 17a-b; monogr.] II-11
loof loof: IPA, omgesp.  luəf (Kwaadmechelen) De bladeren van een boom samen (loof, lover). [N 82 (1981)] III-4-3
loof van de bieten afplukken afbladeren: afblǫu̯ǝrǝ (Kwaadmechelen) Als de bieten uit de grond getrokken zijn, worden ze op rijen gelegd en worden de bladeren van de knollen afgesneden of afgeplukt. Bij mechanisch rooien gebeurt het wel dat het loof wordt afgesneden als de bieten nog in de grond staan. [N 12, 48; monogr.] I-5
loop van een geweer loop: de loeəp van ən geweər (Kwaadmechelen) De loop van een geweer [ZND 30 (1939)] III-3-1
loops vuil: vuil (Kwaadmechelen), vø͂ͅl (Kwaadmechelen) loops, geslachtsdriftig ve teef [Goossens 1b], [N 19 (1963)] III-2-1
loot, nieuw uitgelopen twijgje scheut: scheut (Kwaadmechelen), IPA, omgesp.  sxøt (Kwaadmechelen), spruit: spruit (Kwaadmechelen) Een nieuw uitgelopen twijgje (spraon, scheut, schot, lot). [N 82 (1981)] || loot [ZND 01 (1922)] III-4-3
lopen lopen: loepen (Kwaadmechelen), luwəpṇ (Kwaadmechelen), luǝpǝ (Kwaadmechelen) lopen [ZND 25 (1937)] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || Uit de gevraagde toelichting en bij vraag N 8, 82 blijkt dat gaan de betekenis van "stappen", "stapvoets gaan" heeft, lopen die van "snel lopen" of "draven". [JG, 1b; N 8, 81a en 82] I-9, III-1-2
lopen, gezegd van eenden waggelen: wagǝlǝ (Kwaadmechelen) [N 70, 2; monogr.] I-12