e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kwaadmechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
middag (s middags) noent: te noenet (Kwaadmechelen) middag [ZND 38 (1942)] III-4-4
middagdutje doen dutje doen: dutje doen (Kwaadmechelen) Hoe noemt ge het wanneer iemand s middags wat gaat slapen ? [ZND 31 (1939)] III-1-2
middagmaal middageten: midax˂ēʔə (Kwaadmechelen), noeneten: nunəēʔə (Kwaadmechelen) maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)] III-2-3
middelste kegel koning: de keunik (Kwaadmechelen) Hoe heet de middelste kegel in het kegelspel? [ZND 36 (1941)] III-3-2
middendeel van het paard lijf: lē̜f (Kwaadmechelen), middelhand: medǝlhānt (Kwaadmechelen) De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12] I-9
middennaafbanden dombanden: domban (Kwaadmechelen  [(enk -bant)]  ) De ijzeren banden om het brede gedeelte van de naaf, aan weerszijden van de spaken. Zie ook afb. 214 en de lemmata ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ.' [N G, 43e; N 17, 60; JG 1a; JG 1b; L 39, 22 add.; monogr.; div.] II-11
midvoor centervoor: sɛn`ərvøər (Kwaadmechelen) Midvoor. [DC 49 (1974)] III-3-2
mijt afdekken dekken: deʔǝ (Kwaadmechelen) De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
mikken mikken: mikt (Kwaadmechelen), miʔn (Kwaadmechelen) lonken (mikken) [RND] || Op iemand mikken (om met een boog of geweer te schieten). [ZND 38 (1942)] III-3-2
minderjarig minderjarig: znd 31, 23a  mindərjoarig (Kwaadmechelen) minderjarig [ZND 31 (1939)] III-2-2