e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kwaadmechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
neusgaten neuskotten: neuskotter (Kwaadmechelen) neus: neusgaten [N 10 (1961)] III-1-1
neusriem neusriem: nø̄srīm (Kwaadmechelen) Leren riempje van het hoofdstel dat over de neus van het paard loopt. [N 13, 23] I-10
neusring klemmetje: klemǝʔǝ (Kwaadmechelen) Ring in de neus van het varken die het wroeten moet beletten. [N 19, 26; JG 2c; mongr.] I-12
neusvleugel neusvleugel: nøsvløgəl (Kwaadmechelen) neusvleugel [N 10b (1961)] III-1-1
nevelslinnen mutsje met plooienrand en kinbanden koofje: kuəf(kə) (Kwaadmechelen) mutsje, nevelslinnen ~ met een plooienrand en kinbanden {afb} [nevelskepke, - kap, ievelskepke] [N 25 (1964)] III-1-3
nicht nicht: nicht (Kwaadmechelen) nicht; de kinderen van een oom of tante [ZND 11 (1925)] III-2-2
nier nier: nier (Kwaadmechelen), nīr (Kwaadmechelen) een nier [ZND A2 (1940sq)] || nier [N 10 (1961)] III-1-1
niet gedijen kwijnen: IPA, omgesp.  kwɛnə (Kwaadmechelen) Niet goed groeien, gezegd van planten (niet tieren, niet aarden). [N 82 (1981)] III-4-3
niet passen niet passen: het past nie (Kwaadmechelen) Hoe noemt men het wanneer een kleed dat niet past, zich in plooien zet ? [ZND 32 (1939)] III-1-3
nieuwe maan nieuwe maan: nif màn (Kwaadmechelen) schijngestalte van de maan: nieuwe maan [donkere maan] [N 81 (1980)] III-4-4