25175 |
onstuimige lucht |
jagende lucht:
joͅgɛndə (K314p Kwaadmechelen),
zware lucht:
zwàrluxt (K314p Kwaadmechelen)
|
lucht die onweer en regen voorspelt [broeilucht, smerige lucht, donderlucht, schoer] [N 81 (1980)] || onstuimige, woest bewolkte lucht [grellig] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
20581 |
ontbijt |
morgendeten:
meͅrgəntēʔə (K314p Kwaadmechelen),
morgendkost:
meregedkost (K314p Kwaadmechelen),
mergendkost (K314p Kwaadmechelen),
mergetkost (K314p Kwaadmechelen)
|
de eerste maaltijd van de dag [ZND 40 (1942)] || maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20814 |
ontbijtkoek, peperkoek |
peperkoek:
pe.pərkuk (K314p Kwaadmechelen),
peperkoek (K314p Kwaadmechelen, ...
K314p Kwaadmechelen)
|
peperkoek [N 29 (1967)], [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|
17927 |
onvast ter been (zijn) |
kwanselachtig:
kwansəleͅxtəx (K314p Kwaadmechelen)
|
lopen: onvast ter been [sporrig] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33544 |
onvolgroeide vrucht |
vernebbelde, een -:
IPA, omgesp.
nə [vərnɛbəldə* (K314p Kwaadmechelen)
|
Een onvolgroeide vrucht (krots, gast). [N 82 (1981)]
I-7
|
34456 |
onvruchtbare geit |
kween:
kwē̜ǝn (K314p Kwaadmechelen),
steenbok:
stęnbuk (K314p Kwaadmechelen)
|
De antwoorden kunnen zowel op een onvruchtbare geit in het algemeen duiden als op een onvruchtbare vrouwelijke geit. [N 19, 72; JG 1a, 1b; N 77, 84; monogr.]
I-12
|
33682 |
onvruchtbare grond |
magere grond:
mǭgǝrǝ gront (K314p Kwaadmechelen)
|
Grond van slechte kwaliteit. De oorzaak kan verschillend zijn. Het gevolg is echter een slecht landbouwproduct. [N 27, 31; N 27, 29; N 11, 2d; N 11, 2f; A 10, 4; N 6, 33a; Vld.; monogr.]
I-8
|
34151 |
onvruchtbare koe |
kween:
kwēǝn (K314p Kwaadmechelen)
|
In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C]
I-11
|
25119 |
onweersbui |
vlaag:
grellige vlaog.
vloͅx (K314p Kwaadmechelen)
|
onweersbui met veel regen en wind [schoer, donderschoer] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25176 |
onweerx |
onweer:
onweer (K314p Kwaadmechelen)
|
onweer [N 22 (1963)]
III-4-4
|