e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kwaadmechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pantoffel slof: ne sloef (Kwaadmechelen, ... ) pantoffel [ZND 40 (1942)] III-1-3
pap pap: pap (Kwaadmechelen), Syst. IPA  páp (Kwaadmechelen) brij; Hoe noemt U: Half vast, half vloeibaar gekookt gerecht van een heel of half gemalen graansoort (gort of meel) of rijst (brij, kwet, prol, pap) [N 80 (1980)] || Pap, heel in het algemeen [N 16 (1962)] III-2-3
paraplu paraplu: ne pareplu (Kwaadmechelen), nen paraplu (Kwaadmechelen), parəbly (Kwaadmechelen) paraplu [N 23 (1964)], [ZND 40 (1942)] III-1-3
parel parel: pēͅərəl (Kwaadmechelen) parel [ZND A1 (1940sq)] III-1-3
parelen borrelen: børələ (Kwaadmechelen), gisten: gistə (Kwaadmechelen) parelen; Hoe noemt U: Opstijgen van luchtbelletjes in drank (parelen, kriezelen, grinselen) [N 80 (1980)] III-2-3
paren van de duiven paren: pōͅrə (Kwaadmechelen) Paren [van de duiven]. [Goossens 1b (1960)] III-3-2
parochie parochie: `kerkelijke gemeente met een pastoor`  z. toel. (Kwaadmechelen) Een parochie; dit woord kan betekenen zoals in het Nederl. "kerkelijke gemeente met een pastoor"ofwel eenvoudig "dorp"; welke betekenis heeft het bij u? [ZND 40 (1942)] III-3-3
pas uit het ei gekomen kipje kiekje: kekskǝ (Kwaadmechelen), tjiepje: tjepkǝ (Kwaadmechelen) [N 19, 40b] I-12
pasen pasen: paosen valt laôt (Kwaadmechelen) Paschen valt laat. [ZND 34 (1940)] III-3-3
pasgeboren kalf nuchtere mutten: nøxtǝrǝ mø.tǝ (Kwaadmechelen), platte mutten: plaʔǝ mø.tǝ (Kwaadmechelen) [N 3A, 15 en 20; N C, 6; JG 1a, 1b; monogr.] I-11