24927 |
petroleum |
ptrole (fr.):
pətroͅl (K314p Kwaadmechelen)
|
petroleum, minerale licht ontvlambare stof die vooral tot verlichting in lampen en als brandstof wordt gebruikt [petrol, peter-, stink-, bron-, brom-, gasolie] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19547 |
petroleumlamp |
lampe belge:
lambels (K314p Kwaadmechelen),
pètrole-lamp:
petrollamp
pətroͅllāmp (K314p Kwaadmechelen)
|
lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21063 |
peul |
peul:
peul (K314p Kwaadmechelen)
|
groene schaal waarin erwten en bonen zitten [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|
33508 |
peul, dop (znw) |
hauw:
hāvə (K314p Kwaadmechelen),
peul:
peul (K314p Kwaadmechelen)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 40 (1942)]
I-7
|
33522 |
peulen, doppen (ww.) |
peulen:
peulen (K314p Kwaadmechelen),
polen (K314p Kwaadmechelen),
pōlə (K314p Kwaadmechelen)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 40 (1942)]
I-7
|
33569 |
peulerwten |
sluimerwten:
slōͅmeͅtə (K314p Kwaadmechelen),
IPA, omgesp.
slɛmɛt* (K314p Kwaadmechelen)
|
[Goossens 1b (1960)]De peulerwt; soort van erwt waarbij de hele vrucht gegeten wordt, ook de schil (sluimerwt, hauw(ke), peul, suikererwt, blie-erwt). [N 82 (1981)]
I-7
|
20572 |
peuzelen |
peuzelen:
pø̄zələ (K314p Kwaadmechelen)
|
peuzelen; Hoe noemt U: Langzaam en met smaak eten (pluizen, peuzelen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18806 |
piekeren |
prakkiseren:
hij zaot dao altij te pra-ezeiren (K314p Kwaadmechelen),
hij zoot dao altij te pra-eze-eren (K314p Kwaadmechelen)
|
hij zat daar altijd te mijmeren (onder "mijmeren"verstaan we hier: over zijn zorgen zitten te denken, te piekeren, te prakkezeren) [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|
24224 |
piepen |
sjielpen:
šelpǝ (K314p Kwaadmechelen),
sjierpen:
IPA, omgesp.
∂[širpə (K314p Kwaadmechelen)
|
een zacht piepend geluid geven, gezegd van vogels (sjirpen, tjilpen, tjerpen) [N 83 (1981)] || Geluid voortbrengen, gezegd van een jonge kip. [N 19, 48; monogr.]
I-12, III-4-1
|
17991 |
pijn |
pijn:
pɛ.n (K314p Kwaadmechelen)
|
pijn [RND]
III-1-2
|