30687 |
puimsteen |
puimsteen:
pø̜jmstiǝn (K314p Kwaadmechelen)
|
Lichte poreuze gestolde lava met een sponsachtig uiterlijk voor het polijsten van houtwerk en het inschuren van natte grondverf. De 'Gotlandsteen' (Q 162) is een zeer fijnkorrelige zandsteen uit Gotland in Zweden, harder dan puimsteen, die voor fijn schuurwerk wordt gebruikt. [S 29; L 40, 80; N 67, 60c; Renders 1; monogr.]
II-9
|
18110 |
puistjes |
bobbels:
bobbel (K314p Kwaadmechelen),
pukkels:
pikkel (K314p Kwaadmechelen)
|
puistjes [bultjes, botsels, brobbels] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18693 |
pullover |
pullover:
pəlovər (K314p Kwaadmechelen)
|
pullover truivest met mouwen zonder knopen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
32879 |
punt van het blad van de zeis |
punt:
pønt (K314p Kwaadmechelen)
|
De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
18615 |
puntmuts |
pinmuts:
pinmuts (K314p Kwaadmechelen)
|
puntmuts, hoofdkapje dat van achteren spits toeloopt [N 25 (1964)]
III-1-3
|
23279 |
purper |
paars:
peis (K314p Kwaadmechelen)
|
Hoe heet de kleur, die de overgang vormt tussen rood en blauw; de kleur van de bekleedsels die in de Goede Week over de kruisbeelden worden gehangen? [ZND 38 (1942)]
III-3-3
|
33635 |
putemmer |
aker:
ōͅʔər (K314p Kwaadmechelen)
|
[N 12 (1961)]
I-7
|
33624 |
putgalg |
putgard:
putgaard (K314p Kwaadmechelen),
putmik:
putmik (K314p Kwaadmechelen)
|
[N 12 (1961)] [ZND 32 (1939)]
I-7
|
33633 |
puthaak |
putgaar:
pøtgejər (K314p Kwaadmechelen)
|
[N 12 (1961)]
I-7
|
24227 |
putter |
distelvink:
doorgaans Frings, soms eigen spelling
des(t)əlveŋk (K314p Kwaadmechelen)
|
putter (12 man en pop gelijk; rood gezicht, geel in vleugel, wit in staart; hier alleen op trek; vrij schaars; distelliefhebber; zang is vrolijk, druk gedjiedel; veel in kooi [N 09 (1961)]
III-4-1
|