18167 |
rafel |
rafeling:
raofeling (K314p Kwaadmechelen)
|
Rafels. Hoe noemt men de rafels die afhangen aan zeer versleten kleren ? [ZND 41 (1943)]
III-1-3
|
19576 |
ragebol |
halve maan:
halfmoͅn (K314p Kwaadmechelen),
spinnenborstel:
# is omgespeld volgens RND
spenəbøsəl (K314p Kwaadmechelen)
|
borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21164 |
rails |
rails (<eng.):
rails (K314p Kwaadmechelen),
rɛls (K314p Kwaadmechelen)
|
rails [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|
19433 |
ramen lappen |
vensters kuisen:
vēͅnstərs køsə (K314p Kwaadmechelen),
vensters wassen:
vēͅnstərs wasə (K314p Kwaadmechelen)
|
Ramen schoonmaken met behulp van spons en zeem (zemen, lappen, kuisen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19977 |
rammelaar |
rijder:
rēͅər (K314p Kwaadmechelen)
|
rammelaar, mannetje konijn [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
34631 |
rammelkar |
rammelkar:
ramǝlkār (K314p Kwaadmechelen)
|
Kar die veel lawaai maakt. [N 17, 92]
I-13
|
33578 |
rammenas |
rammenas:
ramenas (K314p Kwaadmechelen)
|
[ZND 41 (1943)]
I-7
|
32680 |
ramskop |
ramskop:
ramsko ̝p (K314p Kwaadmechelen)
|
De tweelinghaak aan de voorploeg, waaraan de grindelketting bevestigd is. [N 11, 31.II.o; N 11A, 139d]
I-1
|
18413 |
rand van een hoed |
rand:
raand (K314p Kwaadmechelen)
|
luifel, overstekende rand van een hoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
24626 |
rank |
rank:
IPA, omgesp.
rāŋk (K314p Kwaadmechelen)
|
Stengel met bladeren, bloemen, etc. die in zichzelf niet voldoende stevigheid bezit om overeind te staan, vooral van klimplanten (reng, rank, rene, tak). [N 82 (1981)]
III-4-3
|