e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kwaadmechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ransuil katuil: doorgaans Frings, soms eigen spelling  katøͅl (Kwaadmechelen) uil: ransuil (36 oorpluimpjes, bijna alleen in mastbossen; broedt in oud kraaienest; roep [oe-oe-oe-oe] [N 09 (1961)] III-4-1
ranzig garst: geͅst (Kwaadmechelen), verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m  gest (Kwaadmechelen) garstig [ZND 23 (1937)] || ranzig; Hoe noemt U: Sterk smakend, onaangenaam ruikend gezegd van spek (ranzig, garstig) [N 80 (1980)] III-2-3
rapen rapen: rǭpǝ (Kwaadmechelen) De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d] I-5
rasp rasp: rasp (Kwaadmechelen) rasp (rief, raspel, raps) [N 20 (zj)] III-2-1
raspen raspen: raspə (Kwaadmechelen, ... ) raspen; Hoe noemt U: Met een rasp fijn maken (raspelen, raspen, rieven) [N 80 (1980)] III-2-1, III-2-3
ratelpopulier fladderaar: IPA, omgesp.  fladərɛər (Kwaadmechelen) De ratelpopulier; heeft bijna ronde bladeren met een gegolfde rand die aan lange platte stelen zitten; bij een beetje wind bewegen ze schuin langs elkaar, wat een ritselend geluid geeft (drilboom, vuilboom, klater, fledderaar, klaterteer, klatelleer). [N 82 (1981)] III-4-3
rauw rauw: rāf (Kwaadmechelen), rei vliesch (Kwaadmechelen) Rauw vlees. [ZND 41 (1943)] || rauw; Hoe noemt U: Rauw, niet gekookt (groen, rauw) [N 80 (1980)] III-2-3
ravotten wild spelen: wild spelen (Kwaadmechelen) Hoe zeg je: de jongens ravotten (luidruchtig, wild stoeien, spelen)? [ZND 41 (1943)] III-3-2
recht vooruitstoten met de armen stoten: stoeweten (Kwaadmechelen) stoten: met de armen recht vooruit stoten [stuike] [N 10 (1961)] III-1-2
rechte, vormeloze benen mokbenen: mokbiejenen (Kwaadmechelen) benen: rechte, vormloze benen [mok-, motbeene] [N 10 (1961)] III-1-1