e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kwaadmechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roggebrood roggebrood: roggebroeəd (Kwaadmechelen), zwartbrood: zwetbroëd (Kwaadmechelen) roggebrood [ZND 34 (1940)] III-2-3
roggemeelpap roggepap: Syst. IPA  rogəpáp (Kwaadmechelen) Pap van roggemeel (prol?) [N 16 (1962)] III-2-3
rok als bovenkledingstuk overrok: overrok (Kwaadmechelen, ... ) rok als bovenkledingstuk [aoverrok, bovenrok, booveschort] [N 24 (1964)] III-1-3
rok: algemeen rok: rok (Kwaadmechelen), meervoud: ro¿e  rok (Kwaadmechelen), schoot: meervoud: sXeu¿e WNT: schoot (I), 1. Onder den ogrdel of onder hetmiddel eenigszins ruim afhangend deel van een kleedingstuk [...]; 7. Vrouwenrok die bij een jak behoort en daarmee de bovenkleeding uitmaakt.  sXøt (Kwaadmechelen), WNT: schoot (I), 1. Onder den ogrdel of onder hetmiddel eenigszins ruim afhangend deel van een kleedingstuk [...]; 7. Vrouwenrok die bij een jak behoort en daarmee de bovenkleeding uitmaakt.  schöt (Kwaadmechelen) vrouwenrok, kledingstuk dat van het middel af naar beneden hangt [rok, schort, schot, malbeusj] [N 24 (1964)] III-1-3
rollen wellen: węlǝ (Kwaadmechelen), węlǝn (Kwaadmechelen) Het land bewerken met de rol, met de rol over het land gaan. In dit lemma zijn ook enige termen ondergebracht, die het rollen met een bepaald doel, resp. een tweetal manieren van rollen naar de richting betreffen. Voor het (...)-gedeelte van de varianten daarvan zij verwezen naar het simplex wellen aan het be-gin. [JG 1a + 1b; N 11, 87; N 11A, 187a + b + c + 189a; N P, 20 add.; monogr.] I-2
rolluik rolblaffetuur: rǫlblafǝtȳr (Kwaadmechelen) Vensterluik, bestaande uit smalle, horizontale latjes die met behulp van kettingscharnieren of linnen banden aan elkaar bevestigd zijn en boven het venster op een in een kast aangebrachte horizontale as kunnen worden opgerold. Het rolluik kan doorgaans van binnenuit door middel van een trekband geopend en gesloten worden. [N 55, 70; monogr.; L 1 a-m, add.; L 32, 75b add; L 1u, 17 add.] II-9
rond gat boven in de schuurgevel lochtkot: lyxtkǫt (Kwaadmechelen), loerkot: lūrkǫt (Kwaadmechelen), windkot: (mv)  wentkǫʔǝr (Kwaadmechelen) Boven in de korte gevel van een schuur zijn een of meer ronde openingen zonder glas die dienen ter belichting en beluchting en ook als toegang voor de uil die dan in de schuur muizen kan vangen. In L 211, 290 en 318b is het een halfronde opening. Zie ook het lemma "gat in een klein dagschild" (4.2.10). Het materiaal is ondergebracht in een gecombineerde woord- en klankkaart, te vergelijken met de kaart die is gemaakt van het materiaal van het lemma "kippenuitgang" (kaart 35) en bevat de geografische verspreiding van de benamingen kot, gat en lok, telkens met opgave waar de klinker lang en kort is. De termen almsgat en schallok slaan eigenlijk op de galmgaten van de kerktoren. [N 4A, 44a; N 5A, 73b; N F, 50c; monogr.; add. uit N 64, 153] I-6
rond wittebrood mik: Syst. IPA  mek (Kwaadmechelen), pannenmikje: pannenmikske (Kwaadmechelen) Plat, rond wittebrood (plats?) [N 16 (1962)] || rond brood, gebakken van bloem [N 29 (1967)] III-2-3
rondslenteren, ronddolen vendelen: veͅndəlṇ (Kwaadmechelen) lopen: zonder doel rondlopen (over straat) [vendele, zwaddere, rakke] [N 10 (1961)] III-1-2
rongblokken dwarsbalken: dwē̜i̯ǝs˱balʔǝ (Kwaadmechelen  [(enkelv dwē̜i̯ǝs˱balk)]  ), romblokken: (enkelv)  romblǫk (Kwaadmechelen), rongblokken: rǫŋbloʔǝ (Kwaadmechelen) Twee tot vier dwarsbalken die zowel bij de hoogkar met ladders als bij de langwagen voorkomen en waarin op de uiteinden de rongen gestoken worden. Bij de hoogkar gaat het om blokken waarop de ladders rusten. Deze ladders worden dan ondersteund door de rongen, die in de rongblokken zitten. Bij de wagen gaat het om dwarsbalken die op de langboom bevestigd zijn. Hier ondersteunen de rongen die in de rongblokken zitten de zijwanden van de wagen. [N 17, 12b + 13a + 44f + 44g; N G, 70c; JG 1b; JG 1d; JG 2b; JG 2c; monogr.] I-13