20846 |
rozijn |
rozijn:
IPA, omgesp.
rozɛn (K314p Kwaadmechelen)
|
Een gedroogde druif (rozijn, serzijn). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
20851 |
rozijnenbrood |
rozijnenmik:
razijnemik (K314p Kwaadmechelen)
|
brood, waarin rozijnen gebakken worden [N 29 (1967)]
III-2-3
|
17767 |
rug |
rug:
rug (K314p Kwaadmechelen, ...
K314p Kwaadmechelen),
røx (K314p Kwaadmechelen)
|
de rug [ZND 29 (1938)] || Zie afbeelding 2.29. [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9, III-1-1
|
32882 |
rug van het blad van de zeis |
rug:
røx (K314p Kwaadmechelen)
|
De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b]
I-3
|
19404 |
rug van het lemmer |
rug:
røx (K314p Kwaadmechelen)
|
De niet-scherpe zijde van een mes (rug, botte kant) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
17640 |
ruggengraat |
ruggenstrang:
røgəstraŋk (K314p Kwaadmechelen)
|
rug: ruggegraat [ruggestrang, ruggegraat] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17641 |
ruggenwervel |
wervel:
werrevel (K314p Kwaadmechelen)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
33989 |
rugnet |
vliegengetuig:
[vliegengetuig] (K314p Kwaadmechelen)
|
Vliegennet dat over de rug van het paard wordt gehangen. Een groot aantal opgaven zijn benamingen voor het vliegennet in het algemeen. Zie voor de fonetische documentatie het lemma Vliegennet [JG 1a; N 13, 83c]
I-10
|
33974 |
rugriem |
rugriem:
røxrīm (K314p Kwaadmechelen)
|
Riem die een paard dat niet tussen berries is ingespannen op de rug draagt om de strengen op te houden. De rugriem wordt ook gebruikt bij het voorste van twee ingespannen paarden. [JG 1b, 1c, 1d; N 13, 69]
I-10
|
17737 |
ruiken |
rieken:
ri`ṇ (K314p Kwaadmechelen),
rie`en (K314p Kwaadmechelen)
|
rieken [ZND 25 (1937)] || ruiken [N 10b (1961)]
III-1-1
|