e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kwaadmechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rozijn rozijn: IPA, omgesp.  rozɛn (Kwaadmechelen) Een gedroogde druif (rozijn, serzijn). [N 82 (1981)] III-2-3
rozijnenbrood rozijnenmik: razijnemik (Kwaadmechelen) brood, waarin rozijnen gebakken worden [N 29 (1967)] III-2-3
rug rug: rug (Kwaadmechelen, ... ), røx (Kwaadmechelen) de rug [ZND 29 (1938)] || Zie afbeelding 2.29. [JG 1a, 1b; N 8, 12] I-9, III-1-1
rug van het blad van de zeis rug: røx (Kwaadmechelen) De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b] I-3
rug van het lemmer rug: røx (Kwaadmechelen) De niet-scherpe zijde van een mes (rug, botte kant) [N 79 (1979)] III-2-1
ruggengraat ruggenstrang: røgəstraŋk (Kwaadmechelen) rug: ruggegraat [ruggestrang, ruggegraat] [N 10 (1961)] III-1-1
ruggenwervel wervel: werrevel (Kwaadmechelen) [N 10 (1961)] III-1-1
rugnet vliegengetuig: [vliegengetuig] (Kwaadmechelen) Vliegennet dat over de rug van het paard wordt gehangen. Een groot aantal opgaven zijn benamingen voor het vliegennet in het algemeen. Zie voor de fonetische documentatie het lemma Vliegennet [JG 1a; N 13, 83c] I-10
rugriem rugriem: røxrīm (Kwaadmechelen) Riem die een paard dat niet tussen berries is ingespannen op de rug draagt om de strengen op te houden. De rugriem wordt ook gebruikt bij het voorste van twee ingespannen paarden. [JG 1b, 1c, 1d; N 13, 69] I-10
ruiken rieken: ri`ṇ (Kwaadmechelen), rie`en (Kwaadmechelen) rieken [ZND 25 (1937)] || ruiken [N 10b (1961)] III-1-1