e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kwaadmechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ruilen (als spel) mangelen: Ruilen.  maŋələn (Kwaadmechelen) Mangelen. [ZND A1 (1940sq)] III-3-2
ruimte waar men stro hakselt en bewaart scherfkot: sxɛrǝfkǫt (Kwaadmechelen) Het stro dat als veevoer wordt gebruikt, wordt gehakseld (in stukken gesneden) en bewaard in een speciaal daartoe ingerichte "hakselbewaarplaats", of ergens waar toevallig plaats is (meestal in de schuur). Zie ook aflevering I.4, paragraaf 6.4 (blz. 149) over het snijden van het stro. Een aantal benamingen betreft niet de ruimte in de zin van een vertrek, maar een kist, bak of ton waarin het stro gehakseld dan wel het haksel bewaard wordt. De bewerkingen, hakselen, snijden en bewaren, worden in het lemma weerspiegeld. Opgaven als "in de schuur" of "in het kafhuis" zijn hier niet gehonoreerd. [N 5A, 72a en 72b; div.; monogr.] I-6
ruin ruin: rø̜̄n (Kwaadmechelen) Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.] I-9
ruisen van bladeren suizen: IPA, omgesp.  søͅzə (Kwaadmechelen) Het ruisen van bomen (ruisen, ruizelen, reuzelen, snirsen). [N 82 (1981)] III-4-3
rukwind hete wind: hette (= honde wind a-achtige zeer open e.  hɛtə went (Kwaadmechelen), rukwind: røkwint (Kwaadmechelen), stoot: stuət (Kwaadmechelen) hard waaien [boezen] [N 22 (1963)] || rukwind, plotselinge, felle wind [trekwind, snuk wind, strobatie] [N 81 (1980)] || windstoot, ruk of stoot van de wind [hort, buis] [N 81 (1980)] III-4-4
runderhorzel, horzel hommeltje: høməlʔə (Kwaadmechelen), klein, gevaarlijk, legt eitjes  høməlkə (Kwaadmechelen), horzel: høͅzəl (Kwaadmechelen) insect II [Goossens 1b (1960)] || insect III [Goossens 1b (1960)] || runderhorzel [Goossens 1b (1960)] III-4-2
runderhorzellarve made: mōͅj (Kwaadmechelen, ... ), madenbuts: majbøts (Kwaadmechelen) larve van de runderhorzel [DC 45 (1970)] || made, worm onder de huid [Goossens 1b (1960)] || worm vdit laatste insect [Goossens 1b (1960)] III-4-2
runderlapjes biefstuk: Syst. IPA  bøfstēk (Kwaadmechelen) Runderlapjes (krippot, kripvlees?) [N 16 (1962)] III-2-3
rundvee veestapel: viǝstǭpǝl (Kwaadmechelen) Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
rundvleessoep bouillon: Syst. IPA  bəlju̞n (Kwaadmechelen) Soep van rundvlees (rundsolf?) [N 16 (1962)] III-2-3