e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kwaadmechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sla, algemeen salade: səlōͅt (Kwaadmechelen) [Goossens 1b (1960)] I-7
slaan slaan: paës en blaat geslaogen (Kwaadmechelen), pīəs ɛm blāt Xəslōgn (Kwaadmechelen) bont en blauw geslagen [RND] || ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)] III-1-2
slaap slaap: sloͅp (Kwaadmechelen) slaap [N 10b (1961)] III-1-1
slaapbol olie: ø.lə (Kwaadmechelen) Papaver somniferum L. [DC 48 (1973)] III-4-3
slaapmuts slaapkoof: slapkuəf (Kwaadmechelen), slaapmuts: sloͅpmøts (Kwaadmechelen) slaapmuts [pietermöts [N 25 (1964)] III-1-3
slabbetje, spuugdoekje bavetje: baveͅdə`ə (Kwaadmechelen), tipdoekje: tøp(nøz)dukskə (Kwaadmechelen), zabberlap: cf. Tuerlinckx s.v. "zabberen"; cf. Weijnen Etym. Dialectwb. s.v. "zabben  žabərlap (Kwaadmechelen), zabberlapje: žabərleͅpkə (Kwaadmechelen) doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)] III-2-2
slachten slachten: sláxtǝ (Kwaadmechelen) Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.] II-1
slag mots: mots (Kwaadmechelen), slag: Gemeen  slag op z`n bakkes (Kwaadmechelen) hoe heet een slag op de kaak ? Geef aan welke woorden gemeenzaam of plat zijn. [ZND 36 (1941)] III-1-2
slaghout slaghout: slaxhø̜t (Kwaadmechelen) Het losse houten, soms draaibare balkje onder de slagkar dat dient om de bak vast te zetten en te voorkomen dat hij onverwacht kipt. Dit balkje moet weggenomen of -gedraaid worden eer men de bak kan doen kippen. Er zijn verschillende soorten vergrendelingen: 1. een balkje dat onder de berries door wordt geschoven in twee krammen die onderaan in de draagbomen van de kar zijn bevestigd; 2. een balkje dat in het midden doorboord is en onderaan in het midden van een van de voorste scheien van de karbak vastgemaakt is. Het kan onder de bak gedraaid worden en vastgezet in de twee haken onderaan de draagbomen van de bak; 3. het balkje kan ook boven de berries en de draagbomen op de schoot van de kar aangebracht worden. [N 17, 20; N G, 56f] I-13
slak slak: sleͅk (Kwaadmechelen) slak, alg. [ZND A1 (1940sq)] III-4-2