e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kwaadmechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snor karekiet: doorgaans Frings, soms eigen spelling  karrekiet (Kwaadmechelen) sprinkhaanrietzanger / snor (12,5 / 14 zeer verborgen levend in riet en struiken; alleen krekelachtig snorrend geluid is te horen; een soort leeft in hoogveen-, de andere in laagveenmoerasjes [N 09 (1961)] III-4-1
snot snotziekte: snotzektǝ (Kwaadmechelen) Coryza avium contagiosa of snot is een verkoudheid, gepaard gaande met neusvloeiing. De kippen hebben zwarte natte neuzen, ze niezen en de ademhaling kan bemoeilijkt zijn. De ogen zijn vochtig; de leg is teruggelopen en de eetlust is verminderd. Snot als alleenstaande ziekte is niet zo ernstig, meestal gaat snot gepaard met andere ademhalingsziekten. [N 19, 64; monogr.] I-12
snotneus snotneus: snotneus (Kwaadmechelen) neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] III-1-2
snottebel snotbel: snotbel (Kwaadmechelen) neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] III-1-2
snuifje prise-tje: priskə (Kwaadmechelen) snuifje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid tabak die men in een keer opsnuift (snuifje, snuit, kees, prise) [N 80 (1980)] III-2-3
snuit snuit: snø̜̄.t (Kwaadmechelen), snø̜t (Kwaadmechelen), IPA  snøͅt (Kwaadmechelen), wroet: fryt (Kwaadmechelen) [N 19, 25; N 76, 11; L 7, 8; JG 1a]Hoe noemt u het vooruitstekende deel van het aangezicht van dieren (snuit, snoefel) [N 83 (1981)] || Zie afbeelding 2.6. [JG 1a, 1b] I-12, I-9, III-4-2
snurken snurken: snorreken (Kwaadmechelen) snurken [snorke, ronke] [N 10 (1961)] III-1-2
soep sop: Syst. IPA  so̞p (Kwaadmechelen) Soep, heel in het algemeen [N 16 (1962)] III-2-3
soepketel, waterketel marmiet: grote waterketel (scheldwoord voor slonzige vrouw)  marmit (Kwaadmechelen), mərmet (Kwaadmechelen) berremiet/ marmiet, in de betekenis van koperen waterketel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
soepketeltje bidonnetje: bətoͅnəʔə (Kwaadmechelen), marmietje: marmetəʔə (Kwaadmechelen) keteltje van blik waarin men melk, soep e.d. naar de arbeiders in het veld brengt (perdons) [N 20 (zj)] III-2-1