id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
33223 | sorteren met de machine | ziften: zeftǝ (Kwaadmechelen) | Zie de toelichtingen bij de lemmaɛs Sorteren Met De Hand en Sorteermachine. [N 12, 33] I-5 |
34576 | spaak | gekloven speek: gǝklōvǝ spiǝk (Kwaadmechelen), gezaagde speek: gǝzǫx˱dǝ spiǝk (Kwaadmechelen), speek: spiǝk (Kwaadmechelen), speken: spiǝʔǝ (Kwaadmechelen) | Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.] I-13 |
32750 | spade, spitschop | schup: sxøp (Kwaadmechelen) | Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.] I-1 |
33743 | spanstokje | trekpaal: trɛkpǭl (Kwaadmechelen) | Stok of paaltje in de afrasteringsdraad waarmee men die draad spant. [N 14, 65] I-8 |
24618 | spar | spar: IPA, omgesp. spar (Kwaadmechelen) | De spar (i.h.b. de fijnspar, zilverspar) (spar, mast). [N 82 (1981)] III-4-3 |
33904 | spat | hardspat: hartspat (Kwaadmechelen), koespat: kui̯spat (Kwaadmechelen), spat: spat (Kwaadmechelen) | Er zijn verschillende soorten spat. Een beenwoekering aan de voorknie, soms ter grootte van een vuist, noemt men voorkniespat, een harde verdikking aan de onder- of binnenzijde van het spronggewricht spat. De ziekte is ongeneeslijk en veroorzaakt veelal kreupelheid. Zie ook het lemma ''bolspat'' (7.27). Zie afbeelding 19. [A 48A, 54f; N 8, 90d, 90f, 90g en 90j] I-9 |
20770 | speculaas | speculaas: speʔəlōͅs (Kwaadmechelen) | speculaas [N 29 (1967)] III-2-3 |
25650 | speculaasplank | speculaasvorm: spe?ǝlǭsførm (Kwaadmechelen) | De houten koekvorm waarin het deeg voor speculaas wordt gedrukt. [N 29, 90; monogr;] II-1 |
17694 | speeksel uitspuwen | spuwen: spi.vən (Kwaadmechelen), tuffen: tuffen (Kwaadmechelen) | (speeksel uit)spuwen [RND] || spuwen: speeksel uitspuwen [spiertse, spaowe, tuffe, spuige, speken] [N 10 (1961)] III-1-1 |
22384 | speelkaart | kaart: ən kò:ət (Kwaadmechelen) | Een kaart. [ZND A1 (1940sq)] III-3-2 |