34114 |
speen van de koe |
deem:
dēm (K314p Kwaadmechelen)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|
20630 |
spek |
spek:
spɛk (K314p Kwaadmechelen, ...
K314p Kwaadmechelen),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
spek (K314p Kwaadmechelen)
|
spek [Goossens 1b (1960)], [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|
20702 |
spekpannenkoek |
spekkoek:
spekkoek (K314p Kwaadmechelen),
spekpannenkoek:
Syst. IPA
speͅkpánəko̞k (K314p Kwaadmechelen)
|
pannenkoek [ZND 40 (1942)] || Spekpannekoek (spekbraoj?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20165 |
spenen |
spenen:
spēnǝ (K314p Kwaadmechelen)
|
Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59]
I-9
|
24247 |
sperwer |
klamper:
doorgaans Frings, soms eigen spelling
klamʔər (K314p Kwaadmechelen)
|
sperwer / havik (35 / 55 vrij ronde vleugels en lage staart; gestreepte onderkant, gele ogen; komen onverwachts laag aanvliegen en grijpen dan de verraste prooi; de kleine soort vaak op trek; s winters ook in stad en dorp; de grote broedt zeldzaam in g [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33513 |
sperziebonen |
breekbonen:
IPA, omgesp.
breGbøn* (K314p Kwaadmechelen)
|
De gewone boon met gezwollen zaden, prinsesseboon,sperzieboon, (slaboon, kereboon, herenboon, boterboon, prinses, suikerboon). [N 82 (1981)]
I-7
|
20535 |
spetteren |
kesteren:
keͅstərə (K314p Kwaadmechelen)
|
sudderen; Hoe noemt U: Knetteren van de boter in de pan bij verhitting (snerken, sudderen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
26360 |
spie |
slek:
slęk (K314p Kwaadmechelen),
spie/spij:
spi(i̯) (K314p Kwaadmechelen)
|
De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2]
I-3
|
21430 |
spieken |
afschrijven:
betekent ook "overschrijven
afschréévə (K314p Kwaadmechelen)
|
spieken; Hoe noemt u bij een proefwerk stiekum gebruik maken van een boek of een papiertje/ [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
24429 |
spiering |
spiering:
IPA
spiriŋ (K314p Kwaadmechelen)
|
Hoe noemt u de spiering: een kleine beenvis. De schedel is min of meer doorzichtig. Hij komt voor aan de westkust van Europa en trekt in april-mei de rivieren op. Hij is zilverachtig en kan ± 15cm lang worden (spiering, spirk, pin) [N 83 (1981)]
III-4-2
|