e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kwaadmechelen

Overzicht

Gevonden: 3537
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
blauwborstje blauwe stern: doorgaans Frings, soms eigen spelling  blāvɛ stɛrn (Kwaadmechelen) blauwborst (14 zomervogel met helderblauwe borst met witte stip (alleen de man), leeft verborgen in struiken bij het water; niet zo zeldzaam; zingt vaak vliegend; zang heel afwisselend, aapt allerlei vogels na; zang begint met [uuk...uuk...uuk] [N 09 (1961)] III-4-1
blauwe en bruine schimmel blauwe schimmel: blāvǝ sxømǝl (Kwaadmechelen), bruine schimmel: brǭnǝ sxømǝl (Kwaadmechelen) De blauwe schimmel is overwegend blauw of grijsblauw, met zwarte manen. Bij de bruine schimmels zijn allerlei schakeringen mogelijk: lichtbruin, donkerbruin, goudbruin, kastanjebruin, roodbruin, zwartbruin of geappeld bruin. Sommige gelijken in kleur sterk op de vossen, maar onderscheiden zich van deze door hun zwarte manen, staart en poten. In principe worden alle paarden die bruine of rode dekharen, zwarte manen en staart hebben, beschreven als bruin. [N 8, 63b] I-9
blauwe reiger, reiger reiger: raiger (Kwaadmechelen), doorgaans Frings, soms eigen spelling  rāi̯ər (Kwaadmechelen) reiger [ZND 41 (1943)] || reiger (91 bekende vogel; grijs; hangkuif, donkere borstveren; algemeen langs het water; broedt in enkele kolonies in hoge bomen [N 09 (1961)] III-4-1
blauwe vleesvlieg, bromvlieg lol: IPA  loͅl (Kwaadmechelen) Hoe noemt u een grote, dikke vlieg, donkerblauw glanzend, die eieren legt in geslacht vlees (dal) [N 83 (1981)] III-4-2
blazen blazen: bloͅzṇ (Kwaadmechelen), IPA  blazə (Kwaadmechelen) blazen [N 10b (1961)] || Hoe noemt u het geluid dat katten voortbrengen als zij kwaad zijn (blazen, spuwen) [N 83 (1981)] III-1-1, III-2-1
bleek bleek: blieëk gezicht (Kwaadmechelen) hij heeft een flets gezicht (bleekgeel, ziekelijk) [ZND 23 (1937)] III-1-2
blijven wachten blijven: blijven (Kwaadmechelen) blijven [ZND 25 (1937)] III-4-4
bliksem, bliksemflits weerlicht: weijerlicht (Kwaadmechelen, ... ) bliksemen met een felle straal [t vuurlicht] [N 22 (1963)] || bliksemschicht, bliksemstraal [weerlicht, blidderum] [N 22 (1963)] III-4-4
bliksemafleider donderroede: doͅndərrøj (Kwaadmechelen) Inrichting om de bliksem af te leiden en onschadelijk te maken; gewoonlijk een van het dak tot in de grond lopende metalen staaf (bliksemafleider, donderroede, donderkruit, donderspil) [N 79 (1979)] III-2-1
bliksemen bliksemen: ⁄t bliksemt (Kwaadmechelen) bliksemen met een felle straal [t vuurlicht] [N 22 (1963)] III-4-4