24121 |
blauwborstje |
blauwe stern:
doorgaans Frings, soms eigen spelling
blāvɛ stɛrn (K314p Kwaadmechelen)
|
blauwborst (14 zomervogel met helderblauwe borst met witte stip (alleen de man), leeft verborgen in struiken bij het water; niet zo zeldzaam; zingt vaak vliegend; zang heel afwisselend, aapt allerlei vogels na; zang begint met [uuk...uuk...uuk] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33808 |
blauwe en bruine schimmel |
blauwe schimmel:
blāvǝ sxømǝl (K314p Kwaadmechelen),
bruine schimmel:
brǭnǝ sxømǝl (K314p Kwaadmechelen)
|
De blauwe schimmel is overwegend blauw of grijsblauw, met zwarte manen. Bij de bruine schimmels zijn allerlei schakeringen mogelijk: lichtbruin, donkerbruin, goudbruin, kastanjebruin, roodbruin, zwartbruin of geappeld bruin. Sommige gelijken in kleur sterk op de vossen, maar onderscheiden zich van deze door hun zwarte manen, staart en poten. In principe worden alle paarden die bruine of rode dekharen, zwarte manen en staart hebben, beschreven als bruin. [N 8, 63b]
I-9
|
24122 |
blauwe reiger, reiger |
reiger:
raiger (K314p Kwaadmechelen),
doorgaans Frings, soms eigen spelling
rāi̯ər (K314p Kwaadmechelen)
|
reiger [ZND 41 (1943)] || reiger (91 bekende vogel; grijs; hangkuif, donkere borstveren; algemeen langs het water; broedt in enkele kolonies in hoge bomen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24390 |
blauwe vleesvlieg, bromvlieg |
lol:
IPA
loͅl (K314p Kwaadmechelen)
|
Hoe noemt u een grote, dikke vlieg, donkerblauw glanzend, die eieren legt in geslacht vlees (dal) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
17691 |
blazen |
blazen:
bloͅzṇ (K314p Kwaadmechelen),
IPA
blazə (K314p Kwaadmechelen)
|
blazen [N 10b (1961)] || Hoe noemt u het geluid dat katten voortbrengen als zij kwaad zijn (blazen, spuwen) [N 83 (1981)]
III-1-1, III-2-1
|
17986 |
bleek |
bleek:
blieëk gezicht (K314p Kwaadmechelen)
|
hij heeft een flets gezicht (bleekgeel, ziekelijk) [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
24969 |
blijven wachten |
blijven:
blijven (K314p Kwaadmechelen)
|
blijven [ZND 25 (1937)]
III-4-4
|
25111 |
bliksem, bliksemflits |
weerlicht:
weijerlicht (K314p Kwaadmechelen, ...
K314p Kwaadmechelen)
|
bliksemen met een felle straal [t vuurlicht] [N 22 (1963)] || bliksemschicht, bliksemstraal [weerlicht, blidderum] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19371 |
bliksemafleider |
donderroede:
doͅndərrøj (K314p Kwaadmechelen)
|
Inrichting om de bliksem af te leiden en onschadelijk te maken; gewoonlijk een van het dak tot in de grond lopende metalen staaf (bliksemafleider, donderroede, donderkruit, donderspil) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
25113 |
bliksemen |
bliksemen:
⁄t bliksemt (K314p Kwaadmechelen)
|
bliksemen met een felle straal [t vuurlicht] [N 22 (1963)]
III-4-4
|