24963 |
springvloed |
giertij:
gīrtɛ̄ (K314p Kwaadmechelen)
|
springvloed, hoge waterstand die ontstaat als zon- en maanvloed samenwerken [giertij, springtij, gierstroom] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17591 |
sproeten |
sproeten:
sproet (K314p Kwaadmechelen)
|
sproet, sproeten [sproewtels] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24516 |
spruiten, uitbotten |
uitkomen:
øͅtkōmə (K314p Kwaadmechelen),
uitlopen:
IPA, omgesp.
øtluəpə (K314p Kwaadmechelen)
|
uitkomen [Goossens 1b (1960)] || Uitlopers krijgen, loten vormen, gezegd van planten, bomen (spruiten, uitbotten). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17910 |
spuiten |
spuiten:
spøͅ⁄ə (K314p Kwaadmechelen)
|
spuiten, met kracht door een nauwe opening naar buiten geperst worden, gezegd van water [spruiten, spritsen, sprietelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19428 |
spuwbakje, kwispedoor |
tufbak:
tøf˂bak (K314p Kwaadmechelen)
|
Spuwpotje of -bakje (spuwbakje, tufbak, speekbak, kwispedoor, kwispeldoer) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19567 |
staande lamp |
staanlamp:
stōi̯lāmp (K314p Kwaadmechelen)
|
lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20125 |
staart |
pluis:
harig uiteinde vd staart ve dier
pløs (K314p Kwaadmechelen),
staart:
stɛt (K314p Kwaadmechelen, ...
K314p Kwaadmechelen),
staat:
stet (K314p Kwaadmechelen),
staatje:
stetteken (K314p Kwaadmechelen)
|
staart [ZND 07 (1924)] || staarteinde [N 38 (1971)] || staartje [ZND 38 (1942)] || Zie afbeelding 2. [JG 1a, 1b, 2c; monogr.] || Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60]
I-12, I-9, III-4-2
|
24250 |
staartmees |
staartmeesje:
doorgaans Frings, soms eigen spelling
stɛtmeͅskə (K314p Kwaadmechelen)
|
staartmees (14 klein bolletje met heel lang staartje; maakt bolnest van veertjes en mos [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33976 |
staartriem |
staartleer:
stɛtlē̜r (K314p Kwaadmechelen)
|
Riem die onder de staart van het paard doorloopt en aan het haam of aan het borsttuig is vastgemaakt als het paard geen zadel draagt. Dit onderdeel van het paardetuig was al aan het verdwijnen in de laatste fase van het met kar en paard rijden. Het belet dat het haam naar voren schuift als het paard het hoofd buigt. [JG 1b, 1c, 2b, 2c; monogr.]
I-10
|
21272 |
stad |
stad:
stat (K314p Kwaadmechelen)
|
stad [RND]
III-3-1
|