25596 |
stempel |
stemper:
stɛ̄mpǝr (K314p Kwaadmechelen),
stɛ̄mʔ+F18956ǝr (K314p Kwaadmechelen)
|
Stempel of ander gereedschap waarmee de bakker een merk in het deegbrood drukt voordat het de oven of de rijskast ingaat. Het stempel kan de firmanaam, de broodsoort of het gewicht aangeven. Volgens de informant van L 270 bevatten de stempels op het roggebrood de initialen van de bakker in een cirkel of een ovale vorm. En volgens de informant van L 312 werden vroeger stempels met een ster gebruikt die duidden op brood van gemengde bloem en stempels zonder ster die ongemengd brood aangaven. Zie ook afb. 20. [N 29, 41; N 29, 42; monogr.]
II-1
|
19522 |
stenen pot, keulse pot |
pot:
pot (K314p Kwaadmechelen),
sikjespot:
sikskespot (K314p Kwaadmechelen)
|
een stenen pot (hard gebakken, blauwgrijs) [ZND 32 (1939)] || pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
32971 |
stengel, steel |
stengel:
stęŋǝl (K314p Kwaadmechelen)
|
Stengel, als deel van een plant. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
20323 |
sterven |
kapotgaan:
kapotxan (K314p Kwaadmechelen),
IPA
kapoͅtxoͅn (K314p Kwaadmechelen)
|
Doodgaan, gezegd van een dier. [N 38, 17b] || Hoe noemt u sterven, gezegd van dieren (kreperen, kapotgaan, doodgaan) [N 83 (1981)]
I-11, III-4-2
|
25195 |
sterx |
ster:
stār (K314p Kwaadmechelen)
|
ster [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|
32913 |
steunhoutjes tussen steel en balk |
strever:
strēver (K314p Kwaadmechelen)
|
Het schuine verbindingstuk tussen de steel en de dwarsbalk van de hooihark, dat ter versteviging van de hark in zijn geheel dient. Vaak ziet men twee van dergelijke steunhoutjes; vandaar de meervoudsvormen in de opgaven. Voor de verscheidenheid aan benamingen, zie ook de opmerking bij de het lemma ''dwarsbalk van de hooihark''. Zie voor de vork- en gaffel-benamingen de toelichting bij het lemma ''steel van de hooihark''. Zie ook afbeelding 11, c. [N 18, 92c]
I-3
|
20579 |
stiekem eten |
sneuken:
snøʔə (K314p Kwaadmechelen)
|
stiekem eten; Hoe noemt U: Steeds weer stiekem eten (knaffelen, knaspelen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
34050 |
stier |
stier:
stīr (K314p Kwaadmechelen),
var:
vār (K314p Kwaadmechelen)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
18003 |
stijf van vingers en handen |
scheef:
schiejef (K314p Kwaadmechelen),
stijf:
stjf (K314p Kwaadmechelen)
|
stijf, van vingers en handen gezegd [scheef] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19327 |
stijfkop |
ezel:
ook materiaal znd 28, 31 groot en klein
ēzel (K314p Kwaadmechelen)
|
koppig [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|