e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kwaadmechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stempel stemper: stɛ̄mpǝr (Kwaadmechelen), stɛ̄mʔ+F18956ǝr (Kwaadmechelen) Stempel of ander gereedschap waarmee de bakker een merk in het deegbrood drukt voordat het de oven of de rijskast ingaat. Het stempel kan de firmanaam, de broodsoort of het gewicht aangeven. Volgens de informant van L 270 bevatten de stempels op het roggebrood de initialen van de bakker in een cirkel of een ovale vorm. En volgens de informant van L 312 werden vroeger stempels met een ster gebruikt die duidden op brood van gemengde bloem en stempels zonder ster die ongemengd brood aangaven. Zie ook afb. 20. [N 29, 41; N 29, 42; monogr.] II-1
stenen pot, keulse pot pot: pot (Kwaadmechelen), sikjespot: sikskespot (Kwaadmechelen) een stenen pot (hard gebakken, blauwgrijs) [ZND 32 (1939)] || pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
stengel, steel stengel: stęŋǝl (Kwaadmechelen) Stengel, als deel van een plant. [JG 1a, 1b; monogr.] I-4
sterven kapotgaan: kapotxan (Kwaadmechelen), IPA  kapoͅtxoͅn (Kwaadmechelen) Doodgaan, gezegd van een dier. [N 38, 17b] || Hoe noemt u sterven, gezegd van dieren (kreperen, kapotgaan, doodgaan) [N 83 (1981)] I-11, III-4-2
sterx ster: stār (Kwaadmechelen) ster [ZND A1 (1940sq)] III-4-4
steunhoutjes tussen steel en balk strever: strēver (Kwaadmechelen) Het schuine verbindingstuk tussen de steel en de dwarsbalk van de hooihark, dat ter versteviging van de hark in zijn geheel dient. Vaak ziet men twee van dergelijke steunhoutjes; vandaar de meervoudsvormen in de opgaven. Voor de verscheidenheid aan benamingen, zie ook de opmerking bij de het lemma ''dwarsbalk van de hooihark''. Zie voor de vork- en gaffel-benamingen de toelichting bij het lemma ''steel van de hooihark''. Zie ook afbeelding 11, c. [N 18, 92c] I-3
stiekem eten sneuken: snøʔə (Kwaadmechelen) stiekem eten; Hoe noemt U: Steeds weer stiekem eten (knaffelen, knaspelen) [N 80 (1980)] III-2-3
stier stier: stīr (Kwaadmechelen), var: vār (Kwaadmechelen) Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15] I-11
stijf van vingers en handen scheef: schiejef (Kwaadmechelen), stijf: stjf (Kwaadmechelen) stijf, van vingers en handen gezegd [scheef] [N 10 (1961)] III-1-2
stijfkop ezel: ook materiaal znd 28, 31 groot en klein  ēzel (Kwaadmechelen) koppig [ZND 01 (1922)] III-1-4