e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kwaadmechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stijfsel stijfsel: samen met znd 7, 48  steͅi̯fsəl (Kwaadmechelen), støsəl (Kwaadmechelen), stɛsəl (Kwaadmechelen) de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes) [ZND 32 (1939)] III-2-1
stijfselpap stijfsel: stessel (Kwaadmechelen), stijfselpap: stijfselpap (Kwaadmechelen), stəsselpap (Kwaadmechelen) stijfselpap [ZND 32 (1939)] III-2-1
stijgbeugels stijgbeugels: stēbø̄gǝls (Kwaadmechelen) Metalen, van onderen afgeplatte, aan een riem bevestigde ring waarin een ruiter de voet zet om op of af te stijgen en om op te steunen bij het rijden. [JG 1a, 1b] I-10
stijlvoetplaat plaai: plǭǝj (Kwaadmechelen  [(meervoud: plǭǝn)]  ) De onderste regel van het raamwerk waarop de muurstijlen worden geplaatst. In Q 20 rustte de muurplaat op een gemetselde fundering die 'gezwel' ('gǝšw'l', mv. 'gǝšw'ldǝr') werd genoemd. [N 4A, 52d; monogr.; Vld] II-9
stikken stikken: stikken (Kwaadmechelen) Naaien met de stiksteek. Zie ook het lemma ɛstiksteekɛ.' [N 62, 9; L 31, 46; Gi 1.IV, 16; MW] II-7
stille regen zeverregen: ziəvər(regə) (Kwaadmechelen) stille regen (vooral met sneeuw) [slek] [N 81 (1980)] III-4-4
stilstaan hou: hǫu̯ (Kwaadmechelen) Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.] I-10
stinken stinken: steŋ`ən (Kwaadmechelen) stinken [ZND A1 (1940sq)] III-1-1
stinkende gouwe wrattenkruid: wratte(n)kruid (Kwaadmechelen) schelkruid [ZND 06 (1924)] III-4-3
stobbe poest: pǫst (Kwaadmechelen) Stronk van een gekapte boom die met het wortelstelsel nog in de grond zit. [N 50, 7e; N 75, 87c; A 45, 35; N 16, add.; monogr.] II-12