33615 |
tuinman, boomkweker |
snoeier:
JK Begrip te splitsen? veel samenstellingen met boom- uit RND zijn geconstrueerd; de andere hebben de ruimere betekenis van tuinman.
snujər (K314p Kwaadmechelen)
|
[RND 07]
I-7
|
33596 |
tuinmelde |
mel:
IPA, omgesp.
mɛl* (K314p Kwaadmechelen)
|
Tuinmelde; (attriplex hortensis) een eenjarig kruid met hartvormige onderste en langwerpige middelste bladeren; vroeger als groente en specerij gebruikt (malum, manne, mel). [N 82 (1981)]
I-7
|
18710 |
tuinwant |
leren want:
leͅərəwa͂n’ə (K314p Kwaadmechelen)
|
wanten, dikke, vaak leren ~, om in doornheggen te werken [tuunen, tuinheisje, döörheusje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19512 |
tuit |
tuit:
teut (K314p Kwaadmechelen)
|
tuit van de waterketel van koper of ijzer en met hengsel en tuit [N 20 (zj)]
III-2-1
|
26749 |
turfbijl |
rusbijl:
røs˱bē̜l (K314p Kwaadmechelen)
|
Bijl waarmee men veenpuisten doorhakt. Ze wordt ook wel eens gebruikt om turven uit de turfgrond te slaan. Uit N 18, 45 zijn alleen die opgaven verwerkt die op het loshakken van turf of zoden slaan of op turf betrekking hebben. [I, 23; N 18, 45]
II-4
|
26831 |
turfschuurtje |
turfkot:
tørǝfkǫt (K314p Kwaadmechelen)
|
Turfschuur of turfschop bestemd voor de berging van turf. Uit de vraag N 5AII, 80b "Hoe noemt u het gebouwtje, afdak of hok voor brand-hout of turf"? zijn in dit lemma die antwoorden verwerkt die speciaal duiden op een turfschop. [monogr.]
II-4
|
32960 |
tweede grasoogst |
tweede wei:
twɛdǝ wāi̯ (K314p Kwaadmechelen)
|
Het gras dat de koeien afgrazen als ze voor de tweede maal in de wei lopen. [N 14, 129b]
I-3
|
33263 |
tweede klaversnede |
tweede snede:
twędǝ snē (K314p Kwaadmechelen)
|
Zoals het nagras meestal van betere kwaliteit is dan de eerste snede, zo is ook de tweede snede klaver een gezochte soort groenvoer. Vergelijk aflevering I.3, paragraaf 6: Nagras. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [JG 1c, 2c; monogr.]
I-5
|
23251 |
tweede luiden voor de mis |
tinken:
het tinkt (K314p Kwaadmechelen),
’t tinkt (K314p Kwaadmechelen),
voor de tweede keer luiden:
het lut vor den tweeden kier (K314p Kwaadmechelen)
|
Het luidt voor de mis. [ZND 30 (1939)] || Veelal wordt de kerkklok tweemaal gehoord voor men naar de mis gaat; hoe zegt men wanneer men ze voor de tweede maal hoort? [ZND 36 (1941)]
III-3-3
|
20427 |
tweeling |
tweeling:
twi˙ǝliŋ (K314p Kwaadmechelen)
|
De woordtypen tweeling, tweerling, kweeling, koppel en de meervoudige begrippen als twee lammetjes duiden op twee schapen, maar tweelingslam, tweelinglam, tweelingslammetje, tweelingsschaap en tweerlinglam wijzen op één lam van een tweeling. [N 77, 138; N 70, 4]
I-12
|