e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kwaadmechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
veearts expert: ɛkspē̜rx (Kwaadmechelen), paardenmeester: pē̜rǝmęstǝr (Kwaadmechelen) [JG 1a, 1b; Vld.; monogr.] I-11
veel drinken zuipen: zø͂ͅpə (Kwaadmechelen) drinken; Hoe noemt U: Veel en met graagte drinken (loeriën, leerzen) [N 80 (1980)] III-2-3
veel te grote schoen avanceerschoen (<fr.): avəseͅjərsXunə (Kwaadmechelen), avəsèi̯ərschoenə (Kwaadmechelen), zevenenveertiger: zevənəviəjegərs (Kwaadmechelen), zevenenveertigers  zeevənənvéʔəgərs (Kwaadmechelen) schoen, veel te grote ~ [affeseersjoon] [N 24 (1964)] III-1-3
veel te wijde broek culottesbroek (<fr.): Van Dale: II. klots, tw. om het daardoor genoemde geluid na te bootsen.  klots-broek (Kwaadmechelen), flodderbroek: flodder-broek (Kwaadmechelen) broek, veel te wijde ~ [flodderboks] [N 23 (1964)] III-1-3
veelvraat gulzigaard: gølzəgaət (Kwaadmechelen), vreter: frēʔər (Kwaadmechelen) veelvraat; Hoe noemt U: Iemand die gulzig is, gulzigaard (vraat, fretter, veelvraat, doorjager) [N 80 (1980)] III-2-3
veenlaag kwaagt: kwaxt (Kwaadmechelen) laag veen, tussen moer en zand [derring, moes] [N 81 (1980)] III-4-4
veer pluim: IPA, omgesp.  pløͅm (Kwaadmechelen), veer: vɛ.ər (Kwaadmechelen) veer: elk der huidbekleedsels van een vogel bestaande uit een buisje dat aan weerszijden baarden en baardjes draagt (pluim, veer) [N 83 (1981)] III-4-1
veestapel beesten: bęstǝ (Kwaadmechelen) Al het vee dat op een boerenbedrijf aanwezig is. Vergelijk het lemma ''vee'' (13.11) in deze aflevering. [JG 1a, 1b] I-11
veevoer verzamelen afmaaien: afmęi̯ǝn (Kwaadmechelen), plukken: plukken (Kwaadmechelen), pløʔǝn (Kwaadmechelen) Het plakken, trekken, steken of snijden van veevoer. Veevoer kan bestaan uit groenvoer, rapen, gras of gewassen als lupinen en serradella. Het verzamelen van veevoer kan dus bestaan uit verschillende handelingen. Object als "groenvoer", "konijnenvoer", "gras" e.a. zijn niet gedocumenteerd. Zie ook het lemma ''knollen uittrekken'' (2.2.6) in aflevering wld I.5. [N Q, 11c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 36, 65; monogr.] I-11
veevoerkookketel fornuisketel: fǝrnãskēʔǝl (Kwaadmechelen), koeienketel: køi̯kēʔǝl (Kwaadmechelen) De ketel waarin het voer voor het vee gekookt en gemengd wordt. In deze ketel wordt ook wel de was gekookt. Soms worden het voer voor de koeien en dat voor de varkens in dezelfde ketel bereid, meestal echter niet; zie het lemma "varkensketel" (2.2.11). De ketel kan apart, los zijn of (moderner) vast (als een ronde bak met een deksel en een aftapkraan) met een vuur verbonden zijn dat er onder brandt. Aan dit laatste doen vooral de benamingen stookketel, stoomketel en machinesketel denken. De inhoud is dan 100 liter of meer, de hoogte van het geheel ongeveer 150 cm en de doorsnede ruim 100 cm. Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [N 5 A, 35b; N 4, 57; monogr.] I-6