34270 |
veearts |
expert:
ɛkspē̜rx (K314p Kwaadmechelen),
paardenmeester:
pē̜rǝmęstǝr (K314p Kwaadmechelen)
|
[JG 1a, 1b; Vld.; monogr.]
I-11
|
20503 |
veel drinken |
zuipen:
zø͂ͅpə (K314p Kwaadmechelen)
|
drinken; Hoe noemt U: Veel en met graagte drinken (loeriën, leerzen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18373 |
veel te grote schoen |
avanceerschoen (<fr.):
avəseͅjərsXunə (K314p Kwaadmechelen),
avəsèi̯ərschoenə (K314p Kwaadmechelen),
zevenenveertiger:
zevənəviəjegərs (K314p Kwaadmechelen),
zevenenveertigers
zeevənənvéʔəgərs (K314p Kwaadmechelen)
|
schoen, veel te grote ~ [affeseersjoon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18547 |
veel te wijde broek |
culottesbroek (<fr.):
Van Dale: II. klots, tw. om het daardoor genoemde geluid na te bootsen.
klots-broek (K314p Kwaadmechelen),
flodderbroek:
flodder-broek (K314p Kwaadmechelen)
|
broek, veel te wijde ~ [flodderboks] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20497 |
veelvraat |
gulzigaard:
gølzəgaət (K314p Kwaadmechelen),
vreter:
frēʔər (K314p Kwaadmechelen)
|
veelvraat; Hoe noemt U: Iemand die gulzig is, gulzigaard (vraat, fretter, veelvraat, doorjager) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24944 |
veenlaag |
kwaagt:
kwaxt (K314p Kwaadmechelen)
|
laag veen, tussen moer en zand [derring, moes] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24262 |
veer |
pluim:
IPA, omgesp.
pløͅm (K314p Kwaadmechelen),
veer:
vɛ.ər (K314p Kwaadmechelen)
|
veer: elk der huidbekleedsels van een vogel bestaande uit een buisje dat aan weerszijden baarden en baardjes draagt (pluim, veer) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
34267 |
veestapel |
beesten:
bęstǝ (K314p Kwaadmechelen)
|
Al het vee dat op een boerenbedrijf aanwezig is. Vergelijk het lemma ''vee'' (13.11) in deze aflevering. [JG 1a, 1b]
I-11
|
34282 |
veevoer verzamelen |
afmaaien:
afmęi̯ǝn (K314p Kwaadmechelen),
plukken:
plukken (K314p Kwaadmechelen),
pløʔǝn (K314p Kwaadmechelen)
|
Het plakken, trekken, steken of snijden van veevoer. Veevoer kan bestaan uit groenvoer, rapen, gras of gewassen als lupinen en serradella. Het verzamelen van veevoer kan dus bestaan uit verschillende handelingen. Object als "groenvoer", "konijnenvoer", "gras" e.a. zijn niet gedocumenteerd. Zie ook het lemma ''knollen uittrekken'' (2.2.6) in aflevering wld I.5. [N Q, 11c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 36, 65; monogr.]
I-11
|
33358 |
veevoerkookketel |
fornuisketel:
fǝrnãskēʔǝl (K314p Kwaadmechelen),
koeienketel:
køi̯kēʔǝl (K314p Kwaadmechelen)
|
De ketel waarin het voer voor het vee gekookt en gemengd wordt. In deze ketel wordt ook wel de was gekookt. Soms worden het voer voor de koeien en dat voor de varkens in dezelfde ketel bereid, meestal echter niet; zie het lemma "varkensketel" (2.2.11). De ketel kan apart, los zijn of (moderner) vast (als een ronde bak met een deksel en een aftapkraan) met een vuur verbonden zijn dat er onder brandt. Aan dit laatste doen vooral de benamingen stookketel, stoomketel en machinesketel denken. De inhoud is dan 100 liter of meer, de hoogte van het geheel ongeveer 150 cm en de doorsnede ruim 100 cm. Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [N 5 A, 35b; N 4, 57; monogr.]
I-6
|